Authors: Leonore Fleischer
'Nee,' zei Raymond en Charlie begreep dat dat Raymonds manier was om ja te zeggen. Charlie ging vooruit. Hij trakteerde zijn broer op een brede glimlach. Raymond trok een gezicht terug met die karikatuur van een glimlach die Charlie hem geleerd had. Jij doet het naar mij, ik doe het naar jou. De paniek was voorbij. Het was hem vergeven. 'Heb je honger?' vroeg Charlie, terwijl hij het menu inkeek. Raymond knikte. 'Wat wil je hebben?'
Willen hebben? 'Willen hebben' viel in dezelfde categorie als 'houden van' of 'niet houden van'. Het veronderstelde een keuze, voorkeur. Voorkeur is een begrip dat geen betekenis heeft voor iemand die autistisch is. Raymond kon niet bewust iets 'willen hebben'; het mechanisme was gewoon niet aanwezig. De enige dingen die hij ooit 'wilde hebben' waren dingen die hij voor zijn directe overleving nodig had, als bouwstenen voor de muren van zijn verdedigingswerken, zoals zijn t.v.- programma's of zijn bed precies op de juiste plaats, maar hij zou nooit aan deze dingen kunnen denken of ze uitdrukken als iets dat hij 'wilde hebben'. Zonder antwoord in zijn ingewikkelde maar beperkte wapenarsenaal, kon hij alleen stom blijven zitten.
'Ray,' zei Charlie geduldig. 'Wat wil je hebben?' Hij moest nog veel leren.
'Vandaag is het dinsdag,' dreunde Raymond op, die een beroep deed op zijn herinnering aan de oude gang van zaken op Wallbrook. 'We eten pannekoeken bij het ontbijt... met ahornstroop.'
'Jullie doen het niet voor minder,' lachte Charlie. Dat vond Raymond leuk klinken. 'Wij doen het niet voor minder,' herhaalde hij. Plotseling kwam er een vlaag van angst over hem heen en hij keek de tafel rond; rimpels verschenen in zijn gezicht. 'Ze hebben... ze hebben de tandestokers meegenomen,' zei hij paniekerig.
'Hoor eens, dat kon nou wel in het motel. Met de pizza.
Maar in een restaurant eet je met een vork.' Aan Charlies lezing over tafelmanieren werd geen aandacht geschonken. 'Ze hebben de tandestokers meegenomen,' zei Raymond weer en het was duidelijk dat er weer een crisis in aantocht was. Charlie handelde snel om die af te wenden. 'Je hebt geen tandestokers nodig voor pannekoeken,' hield hij vol. 'Ze glijden er steeds af.'
Maar Raymond was niet makkelijk van een crisis af te leiden. Hij gooide het over een andere boeg. 'Ik heb mijn ahornstroop niet,' kondigde hij op zijn nasale monotone dreun aan. 'Maak je niet druk,' antwoordde Charlie. 'Zie jij al pannekoeken? Ik niet.'
Hij had nog niet geleerd dat gewone logica altijd de verkeerde benadering was, dat Raymond handelde vanuit een ongewone, eigen logica. 'De... de beloofde ahornstroop... is...' Raymond begon te stotteren toen hij aan een van zijn krankzinnige monologen begon.
Charlie begon zijn kalmte te verliezen. 'We hebben verdomme nog niet eens besteld,' snauwde hij. 'De serveerster heeft de bibbers van je gekregen.'
'We zitten hier natuurlijk de héle morgen, zonder ahornstroop en zonder...'
Er knapte iets in Charlie. Dit hier was die vlotte Charlie Babbitt en hij stond op het punt vernederd te worden in een lunchroom, Jezus nog aan toe! Hij zat in de val in Cincinnati met deze gek met wie hij geen contact kon krijgen en ondertussen tikte de meter maar door en liep de rekening van zijn leven op. Susanna was bij hem weggelopen; hij had geen cent; zijn leven in LA was bezig door de gootsteen weg te spoelen, en misschien wilde dokter Bruner Raymond wel niet terug, wist hij veel.
Plotseling haatte hij zijn broer, haatte hij hem echt; hij nam hem alles kwalijk wat in zijn eigen leven fout ging. Hij haatte Raymond om het lekkere gespreide bedje dat volgens Charlie voor hem klaarstond, waar iedereen verantwoordelijk voor hem was, terwijl hij nergens verantwoordelijk voor was. Hij haatte hem vooral omdat hun vader hem drie miljoen dollar nagelaten had en Charlie niets. Zijn vader had nee tegen hem gezegd, hij had altijd nee gezegd, maar toen puntje bij paaltje kwam had hij ja gezegd tegen een geschifte. Hij had zijn geld gegeven aan een idioot, die zelfs de betekenis van het woord geld niet kende, alleen maar om het buiten bereik van Charlie te houden.
Charlie stak zijn arm uit over de tafel en greep Raymond woest bij de arm, kneep er hard in en zei met een lage, ruwe stem alleen hoorbaar voor Raymond: 'De mensen kijken, ja? Alsof je verdomme de een of andere achterlijke bent! Dus... hou... je... smoel!'
Onmiddellijk hield Raymond op met praten. Tevredengesteld liet Charlie de arm van zijn broer los en Raymond begon er verwoed over te wrijven, terwijl hij Charlie woedend aankeek. Hij diepte uit zijn rugzak een rood notitieboek op, een dat Charlie nog niet eerder gezien had en begon te krabbelen, krabbelen, krabbelen, waarbij zijn ogen nijdig van het boek naar Charlie schoten.
'Geen ahornstroop krijgen is geen onheilspellende gebeurtenis,' zei Charlie sarcastisch. Sarcasme was aan Raymond niet besteed.
'Dit is... Lijst van Ernstig Letsel. 15 juli 1988. Charlie Babbitt. Heeft mij in mijn arm geknepen en gebrand en pijn gedaan...'
Een gevoel van schuld trof Charlie als een dolkstoot en het maakte hem nog bozer dan hij al was, maar hij verzette zich ertegen en stak zijn hand uit naar het rode opschrijfboek. 'Laat eens kijken.'
Over Raymonds lijk. Hij ging wat verder weg zitten, schoof het boek naar de andere kant van de tafel om het kostbare ding te beschermen tegen Charlies grijpgrage vingers en zijn nieuwsgierige ogen.
'Oké, vergeet het maar! Ha!' En Charlie maakte een van Raymonds tactieken tot de zijne. 'Ha! Ha! Ha!' daagde hij Raymond uit.
Raymond liet zich niet afschrikken. Hij had zich al teruggetrokken en de wereld buitengesloten; hij was alleen met de Lijst van Ernstig Letsel. Hij hield zijn hoofd omlaag en zijn neus in zijn notitieboek en ging door met schrijven. Hij hield zijn arm rond het boekje, zodat Charlie Babbitt de magische woorden niet kon zien.
'Jij bent natuurlijk nummer achttien. Lijst van Ernstig Letsel. In 1988.'
Het was halftien geweest en het liep tegen tienen 's morgens. Dokter Bruner moest nu wel aan zijn bureau zitten. Charlie liep naar de munttelefoon aan de muur met een handvol klein geld. Achter hem zat Raymond aan de tafel piepkleine vierkantjes pannekoek te eten die aan tandestokers geprikt waren. Hij deed er eindeloos over. Charlie had toch gelijk: pannekoeken glijden echt van tandestokers af.
Toen Charlie het telefoonnummer van het ziekenhuis aansloeg op de druktoetsen, hield hij zijn blik op Raymond. Hij voelde zich plotseling zenuwachtig en dat was helemaal niets voor hem. Hij had een droge mond en zijn handen waren een beetje zweterig. Tien jaar lang, vanaf zijn zestiende toen hij van huis weggelopen en er alleen op uitgetrokken was, had Charlie Babbitt voor zichzelf gezorgd. En hij had het er helemaal niet zo slecht afgebracht. Zeker, hij had allerlei dingen gedaan waar hij zelf niet weg van was, maar het kwam erop aan te overleven. En hij had het overleefd. Meer dan overleefd. Maar Charlie Babbitt had nog nooit iets als dit gedaan. Susanna's scherpe woorden bleven door zijn hoofd zoemen als een zwerm onwelkome bijen. Kidnappen. Respect. Je gebruikt iedereen. Hij voelde zich beslist niet op zijn gemakt. Ontvoering is een zwaar misdrijf, strafbaar met levenslange gevangenisstraf. Kan iemand zijn broer ontvoeren? De telefoon aan de andere kant van de lijn ging een paar keer over en werd opgenomen. Een vrouwenstem antwoordde en Charlie vroeg naar dokter Bruner. Even later hoorde hij een bekende stem. 'Met dokter Bruner.' 'Dokter Bruner, met Charlie Babbitt.'
Het was een ogenblik stil en toen vroeg de stem rustig: 'Waar ben je, jongen?'
'Dat is niet belangrijk,' zei Charlie zakelijk. 'Waar het op aankomt is met wie ik ben.'
Hij keek weer even naar Raymond. Zijn broer had net zijn tandestoker op de vloer laten vallen en het vette houtje rolde onder de tafel. Raymond boog zich voorover om het verlangend na te kijken.
'U moet hem terugbrengen, meneer Babbitt,' zei de psychiater.
'Ja. Geen probleem,' antwoordde Charlie meegaand. 'Zodra ik krijg wat me toekomt.' 'En wat mag dat zijn?'
Aan het tafeltje had Raymond zijn beslissing genomen. Hij klom langzaam van de stoel, ging op zijn hurken zitten en ging op zoek naar de kostbare tandestoker. 'Dan hebben we het over één komma vijf miljoen dollar, dokter. Ik ben niet hebberig. Het enige dat ik wil hebben is mijn helft. Ray kan een verzameling massief gouden tandestokers beginnen.'
'Dat mag ik niet doen, meneer Babbitt. Dat weet u.' Raymond kwam onder de tafel vandaan met zijn trofee, een tandestoker die vol vettigheid en onbeschrijflijk vies stof van de vloer zat, in zijn hand geklemd. Hij keek zo gelukkig als hij maar kijken kon.
'Die kun je niet gebruiken, Ray!' riep Charlie waarschuwend. 'Hij is vies!'
'U brengt hem gewoon terug, meneer Babbitt.' De stem van dokter Bruner was nu niet meer vriendelijk en geduldig, maar gebiedend. 'U brengt hem nu terug.'
Het zou moeilijker worden dan Charlie gedacht had. 'Hoor eens, ik ben echt niet met een kidnapping bezig,' zei Charlie en hij hield zijn adem in.
Raymond keek ongelukkig naar zijn broer.Hij hield zijn kostbare tandestoker stevig vast; hij had hem nodig om niet van honger om te komen, maar de goedkeuring van Charlie had hij ook nodig. Charlie schudde zijn hoofd. Gebeurt niet. 'Dat weet ik,' antwoordde dokter Bruner. 'Hij is hier altijd vrijwillig opgenomen geweest.' Een gevoel van opluchting sloeg door Charlie heen toen de dreiging van een leven in de gevangenis vervloog. 'Maar daar gaat het niet om,' vervolgde de psychiater. 'De kern van de zaak is dat we hier het beste voor hem kunnen zorgen. Wij weten wat hij nodig heeft, u niet.'
Het ging niet zo goed als Charlie gehoopt had. Hij verloor zijn geduld en in zijn boosheid begon hij harder te praten. 'Laten we nou niet ouwehoeren en ter zake komen. Ik heb recht op een deel van de nalatenschap van mijn vader,' zei hij op ijzige toon. 'Als u niet behoorlijk tot overeenstemming met mij wilt komen, neem ik Raymond mee terug naar Los Angeles. Ik stop hem daar in de een of andere inrichting en we gaan uitvechten wie de voogdij krijgt.'
Bedroefd liet Raymond de vieze tandestoker tussen zijn vingers bungelen. Charlie had hem verboden hem te houden. Maar hij kon hem niet zomaar wegdoen, want dan zou hij verhongeren. Hij stond op en schuifelde weg naar de serveersterspost achter de bar op zoek naar meer tandestokers. Hij hield de tandestoker hoopvol omhoog in een zwijgende vraag om een nieuwe, maar niemand lette op hem, dus begon hij overal te zoeken in een poging ze zelf te vinden. 'Ik ben zijn enige nog levende bloedverwant,' praatte Charlie zakelijk door aan de telefoon, met één oog angstig op Raymond gericht, die op het punt stond, zag hij, om hem weer in het openbaar voor gek te zetten. 'Dus wilt u het voor de rechter met me uitvechten of kunnen we er nu meteen een punt achter zetten?'
Iedereen in het restaurant zat nu naar Raymond te staren, maar niemand durfde naar hem toe te gaan. Sally, de serveerster, hield haar hand voor haar gezicht om haar gegiechel te onderdrukken. Om de een of andere reden maakte dat Charlie woedend. Wie was zij eigenlijk om Raymond Babbitt uit te lachen? 'Het is niet uw geld, meneer Babbitt,' zei dokter Bruner, maar Charlie werd afgeleid door de crisis die in het restaurant begon te ontstaan. Hij gilde: ' Tandestokers! Hij heeft meer tandestokers nodig.'
'Dat kan ik niet doen, meneer Babbitt,' vervolgde de psychiater op besliste toon. 'Dat kan ik niet doen.' Nu gaf Sally Raymond een vol doosje tandestokers. Hij klemde ze stijf aan zijn borst en schuifelde terug naar zijn tafeltje om de pannekoeken verder op te eten.
'Dan zie ik u voor de rechtbank!' snauwde Charlie en hij smeet de hoorn op het toestel. Hij was pisnijdig toen hij met dreunende tappen terugliep naar het tafeltje, waar Raymond kleine vierkante stukjes pannekoek aan tandestokers uit het doosje zat te prikken. 'Kom, laten we gaan,' beval hij en hij maakte een gebaar dat Raymond op moest staan. De toon van zijn stem liet geen tegenstand toe.
Raymond stond onhandig op en stootte daarbij het doosje van de tafel op de vloer. De doos vloog open en er lagen overal tandestokers verspreid. 'Shit!' ontplofte Charlie.
Maar Raymond stond naar de tandestokers op de vloer te kijken. 'Tweeëntachtig,' zei hij rustig. 'Tweeëntachtig, tweeëntachtig, tweeëntachtig.' 'Wat betékent dat?' vroeg Charlie. 'Tandestokers,' zei Raymond.
Charlie schudde ongeduldig zijn hoofd. 'Ray, er liggen daar veel meer dan tweeënachtig tandestokers.' De uitdrukking op het gezicht van Raymond veranderde niet; die bleef op nul staan. 'Tweeëntachtig, tweeëntachtig, tweeëntachtig. Dat is natuurlijk tweehonderdzesenveertig totaal. Tandestokers.'
Met grote ogen keek Charlie naar de vloer. Tweehonderdzesenveertig. Hij wendde zich tot Sally Dibbs. 'Hoeveel tandestokers zitten er in een doosje?'
Het meisje pakte de doos en las er het aantal vanaf. 'Tweehonderdvijftig. '
Charlie grijnsde naar Raymond. 'Je zat er wel dicht bij. Kom, laten we gaan. We moeten nog een heel eind en we verspillen onze tijd.'
Toen ze naar de deur liepen riep Sally Dibbs hun iets na. 'Hé, er zitten er nog vier in de doos!'
Het hele eind naar het vliegveld van Cincinnati zat Raymond naast Charlie op de voorbank van de Buick '49 naar het land,- schap te kijken, maar zachtjes voor zich heen mompelde hij zijn krankzinnige litanie. De roepletters van het radiostation dat ze aan hadden staan op de autoradio. Almaar door, almaar door, de magische bezwering om hem tegen het kwaad te beschermen. Charlie was te somber om de betovering te verbreken. Laat die verdomde autistische geleerde of wat hij ook wezen mocht mompelen en murmelen zo veel hij wilde. Charlie Babbitt had zijn eigen problemen. Daarginds in Los Angeles tikte de tijdbom van zijn Lamborghini-transactie. Charlie had hier kostbare tijd verloren; God alleen wist wat er fout gegaan was terwijl hij weg was. Meteen nadat ze de cabriolet op de parkeerplaats van de luchthaven geparkeerd hadden, parkeerde Charlie Raymond ook. Charlie gooide kwartjes in de snackautomaat en haalde er pakjes frietjes, kaascrackers en chips uit. Hij duwde Raymond in een van de stoeltjes in de vertrekhal, die met de minitelevisietoestellen op de armleuningen, en liet hem achter om snacks te eten en naar programma's op het gesloten circuit met reclamespots van dubbele lengte te kijken, terwijl hij Babbitts Verzamelobjecten belde.
Charlie gebruikte zijn telefoon-credietkaart om Lenny Barish aan de telefoon te krijgen en te horen hoe slecht de zaak ervoor was komen te staan in niet meer dan twee dagen zakendoen. Een stuk slechter, blijkbaar. Toen hij de stem van Charlie hoorde, begon Lenny bijna te janken van dankbaarheid. Hij had alleen het fort moeten verdedigen en de Apaches kwamen ontzettend dichtbij. Meteen toen hij de stem van Charlie Babbitt 'hallo' hoorde zeggen, begon Lenny de nieuwste lijst met rampen en narigheden over hem uit te storten.