Authors: Leonore Fleischer
'Wat schrijf je op?' vroeg Charlie.
'Ik weet het niet.' Raymond hield zijn uitdrukkingloze blik strak op de bladzij van het notitieboekje gevestigd. 'Voor mij ziet het eruit als de Lijst van Onheilspellende Gebeurtenissen,' merkte Charlie op.
'Natuurlijk viel er 6,3 centimeter regen. Natuurlijk is dat 4,5 centimeter minder dan normaal in Cincinnati,' dreunde Raymond toonloos op. 'Dat is de droogste september sinds 1960. Heel weinig regen.' Dat feit leek hem op te winden en hij schuifelde wat heen en weer op zijn plaats terwijl hij zijn hoofd met rukjes ophief naar de eenden of boog over zijn aantekeningen.
'Dus dat is de Lijst van Onheilspellende Gebeurtenissen.' 'Nee,' zei Raymond.
'Raymond,' zei Charlie rustig. 'Raymond, kijk me aan. Ik wil je iets vertellen.' Raymond beefde, maar hield zijn gezicht afgewend. 'Luister. Papa is... eh... papa is dood, Ray. Hij is vorige week gestorven. Hebben ze het je verteld?' Raymond antwoordde niet, maar uit de spanning in zijn tengere lichaam viel heftige angst op te maken. 'weet je wat "dood" is?' vroeg Charlie rustig. Raymond knikte aarzelend. Maar het was Charlie duidelijk dat zijn broer geen voorstelling van de dood had. 'Het betekent dat papa weg is.' 'Kan ik hem zien?' vroeg Raymond. Charlie kauwde op zijn lip.
'Ik wil hem zien,' zei Raymond met meer kracht dan Charlie tot nu toe in zijn stem gehoord had.
Charlie dacht een ogenblik na. 'Natuurlijk, Ray, je kunt hem zien. We zullen samen naar hem toe gaan. Laten we het nu meteen doen.'
'Nu meteen,' stemde Raymond in, voor wie 'nu meteen' betekende heel langzaam opstaan, zijn groene opschrijfboekje op precies de juiste plaats in zijn knapzak stoppen en zijn potlood weer in het plastic zaketui op dezelfde plek waar hij het uit gehaald had. 'Nu meteen' betekende zijn rugzak aandoen, linker draagband eerst, dan de rechter, dan de banden in de juiste volgorde straktrekken. Toen pas was hij klaar. Charlie sloeg met nauwelijks verborgen ongeduld deze rituelen gade.
Charlie beduidde Raymond met een knikje hem te volgen en leidde hem over het pad dat bij het ziekenhuis vandaan voerde. Achter hen vervaagde Wallbrook in de verte en het verdween helemaal toen ze door een bocht in de weg gingen. Een paar meter verder, bijna verborgen achter de kastanjebomen, stond de Buick en achter het stuur zat Susanna te wachten. 'Schuif eens door,' zei Charlie, terwijl hij het portier aan de kant van de chauffeur opendeed. Toen Susanna Raymond zag, zette ze grote ogen op van verbazing en ze keek Charlie vragend aan. Maar hij zei niets en knikte alleen naar Raymond om naast Susanna te gaan zitten, terwijl Charlie zelf het stuur nam.
'Dit is papa's auto,' zei Raymond. 'Armzalige stoelen van binnen. Blauw van buiten. Vroeger stond er "3021" in rood op de kentekenplaat.'
'Charlie, wacht eens even,' protesteerde Susanna. 'Waar gaan we met hem naartoe?'
'Iets laten zien,' antwoordde hij kortaf. Hij gaf vol gas en stoof met gierende banden weg. Toen ze wegreden, keek Raymond om over zijn schouder in de richting van Wallbrook. Zijn gezicht verried niets, maar met zijn lichaamstaal drukte hij zenuwachtige angst uit.
'Maak je geen zorgen, je komt weer terug,' zei Susanna geruststellend. Charlie zei niets.
'Je zei dat ik hem zien kon,' zei Raymond. Zijn woorden klonken beschuldigend, maar hij sprak ze op vlakke toon, zonder emotie uit.
'Hij ligt in de grond,' antwoordde Charlie. Raymond stak heel voorzichtig een hand uit en raakte de koude marmeren grafsteen bijna aan, maar op het laatste moment trok hij zijn hand terug. Nog eens las hij de ingebeitelde inscriptie:
sanford babbitt 1918-1988 geliefde echtgenoot en vader
In de grond. Papa ligt in de grond. Raymond keek omlaag tussen zijn voeten; hij zat met gekruiste benen op het graf van Sanford Babbitt. Maar hij zag niets, enkel gras. Geen papa. Hij strekte weer zijn hand uit en trok aarzelend aan een plukje, toen keek hij naar Charlie, die op zijn rug op het gazon lag bij het graf.
'Je kunt tegen hem praten,' zei Charlie tegen Raymond. 'Hij kan niets terugzeggen, maar misschien hoort hij je.' Een pauze, terwijl Raymond daar een paar minuten over nadacht. Toen gilde hij, met een stem die luid genoeg was om door de aarde heen te dringen, luid genoeg om Charlie verschrikt op te doen springen: 'Papa, hier is Raymond/' Geen antwoord. Raymond boog zich stuntelig voorover en legde luisterend zijn oor tegen de grond.
'Ik heb je gezegd dat hij niet terug kan praten. Maar schreeuw niet meer, wil je? Hij hoort je beter als je fluistert. ' Raymond keek Charlie twijfelend aan. Fluisteren? Hoe kon dat? Maar Charlie knikte; hij leek het te menen. Dus bukte Raymond weer, hield zijn mond heel dicht bij het graf en fluisterde schor: 'Papa. Ik ben hier met mijn broer. Charlie Babbitt.'
Weer keek hij naar Charlie, de autoriteit, om bevestiging. Zijn ogen stelden de vraag: heeft papa me gehoord? En Charlies knikje antwoordde: 'Ja.'
'Ray, ik heb zitten denken. Zou jij het leuk vinden om naar een honkbalwedstrijd te gaan? Een echte?' Maar Charlies vraag stuitte op een blinde muur. 'Leuk vinden' en 'niet leuk vinden' vielen buiten het referentiekader van Raymond.
'We gaan achter het eerste honk zitten. In het Dodger Stadion. Dan kunnen we Fernando zien werpen. En dan trakteer ik je op een biertje.'
Dat riep een reactie op, al was het niet wat Charlie verwachtte. Raymond begon zijn lichaam in bochten te wringen. 'Dan ga ik natuurlijk helemaal daarheen. Het hele eind alleen. Helemaal naar Californië, helemaal alleen, en ik mag niet...'
'Je gaat niet alleen,' zei Charlie luchtig. 'Je gaat met mij.' Hij sprak op nonchalante toon, want hij wilde Raymond niet meer kopschuw maken dan nodig was.
Gaan. Met Charlie Babbitt meegaan. Met Charlie Babbitt naar Californië gaan om een honkbalwedstrijd te zien en bier
te drinken. Het denkbeeld was zo nieuw voor Raymond dat hij letterlijk verstijfde en Charlie alleen maar aanstaarde. Hij spande zich in om de woorden bijeen te voegen, om er een bruikbaar, gemakkelijk te onthouden, op te schrijven feit van te maken, maar ze pasten niet. Maar vreemd genoeg voelde hij geen angst.
Op de achterbank van de Buick cabriolet, die nu met honderdtien kilometer per uur over een landweg terugzoefde naar Cincinnati, zat Raymond te kijken naar de weg die voorbijvloog. Geen boom, geen verkeersbord, geen reclamebiljet ontging hem. Zijn ogen schoten van de ene kant naar de andere, zijn hersens namen alles op zonder er iets van te begrijpen. Wie wist wat er omging in dat beschadigde brein? Ze gingen niet terug naar het huis in Beechcrest Avenue éénnul-negen-zes-één. Ze gingen niet terug naar het Broadham Hotel. Maar ze reden naar een motel in de binnenstad en namen een tweepersoonskamer voor Charlie en Susanna en voor Raymond een eenpersoonskamer daarnaast met een tussendeur.
'Zo, Romeo,' zei Charlie vrolijk, terwijl hij zijn kamerdeur van het slot draaide en de koffers op het tweepersoonsbed zette. 'Welkom in de presidentiële vertrekken.' Raymond begreep daar natuurlijk geen woord van, maar hij bleef stram op zijn plaats staan, precies in het midden van het verschoten tapijt, zijn ogen strak op Charlie gericht. Charlie wenkte hem; het was tijd dat Raymond naar zijn eigen kamer ging. Weer geen reactie, alleen een leeg, wantrouwig staren. Charlie maakte weer een gebaar, heftiger deze keer en tenslotte bewoog Raymond. Hij nam houterig een paar stappen naar voren en kwam in botsing met een lamptafeltje dat hij niet gezien had. De tafel viel met een klap om, met lamp en al. Raymond verstijfde van schrik. Dit was iets voor de Lijst van Ernstig Letsel. Een echte ramp.
Toen deed hij iets wat hij nog nooit gedaan had. Hij bukte zich en pakte de lamp snel op. Hij was wonderlijk genoeg niet kapot. Hij drukte hem stijf tegen zich aan, toen, in een opwelling, stak hij hem Susanna toe. Een cadeau.
Susanna was verbaasd en aarzelde even. Hun ogen ontmoetten elkaar en haar hand kwam naar voren om hem aan te nemen. Ze glimlachte hartelijk naar hem, zich bewust van het duistere persoonlijke gevecht dat hij moest doorstaan. 'Dank je, Raymond.'
Als antwoord staarde hij haar ernstig aan, zonder terug te glimlachen. Een glimlach ging zijn kunnen geheel te boven. Charlie begon ongeduldig te worden. Zijn eigen tempo, de werking van zijn schrandere geest, waren zo vlug dat het bijna onmogelijk voor hem was om zoveel vaart te minderen dat hij in de pas kwam met de slakkegang waarop Raymond functioneerde.
'Vooruit.' Hij deed de tussendeur tussen de twee kamers van het slot en beduidde Raymond door te lopen. Met zijn schuifelende gang liep Raymond langzaam de kamer ernaast in. 'Jouw kamer, Ray,' zei Charlie opgewekt. Fout. Onmiddellijk trok er een angstige uitdrukking over het gezicht van Raymond. Hij keek schichtig om zich heen; zijn ogen schoten angstig heen en weer; hij was doodsbang. 'Dit is... is niet mijn kamer. Dit... is beslist niet mijn kamer,' brabbelde hij zenuwachtig.
'Alleen voor vannacht, dat is alles,' verzekerde Charlie hem gemoedelijk.
'Tot we je weer thuisbrengen,' voegde Susanna eraan toe. Maar Raymond was het stadium voorbij waarin hij geruststellende woorden kon horen. Hij zat ergens anders opgesloten, de rem was losgeschoten, al zijn ingewikkelde afweermechanismen gingen er op topsnelheid met hem vandoor. Zijn monoloog werd sneller; de woorden tuimelden haastig naar buiten.
'Ik blijf hier natuurlijk lang. Héél lang. Het wordt... de langste tijd en ik ben...'
'Nee, Raymond, echt niet!' Susanna probeerde de stroom van angstig gebrabbel te onderbreken. 'Wèg. Ik ben voorgoed wèg. Voorgoed weg uit mijn thuis.' 'Néé, Raymond. Het is alleen maar voor vannacht. Ik beloof het je, Raymond.'
Susanna's stem had zoveel kracht, zoveel gezag, dat hij het gebrabbel van Raymond onmiddellijk tot zwijgen bracht. Voor het eerst leek hij haar te horen en het kalmeerde hem een beetje. Maar niet helemaal. 'Ze hebben natuurlijk mijn bèd verzet.'
'Hé, dat klopt,' zei Charlie. 'Jij hebt het graag onder het raam, hè? Geen probleem, broer.' Hij begon het bed naar zijn nieuwe plaats te duwen, terwijl Raymond angstig toekeek. Nu stond het bed onder het raam en Raymond leek zich daardoor iets beter te voelen, een beetje minder gedesoriënteerd. Maar niet lang.
'Ze hebben... ze hebben de boeken meegenomen. Ze hebben alle boeken meegenomen,' brabbelde hij. 'Niet allemaal, Ray.' Charlie trok de la van de toilettafel open en pakte er de bijbel uit die de Gideons in elke hotelkamer in Amerika neerleggen als geestelijke steun voor de eenzame reiziger. 'Hier.'
Raymond stak zijn beide handen naar het boek uit, maar hij hield het onhandig vast, op een armlengte afstand, terwijl zijn zwarte kraaloogjes heen en weer bleven zwerven door de kamer. Zijn problemen vermenigvuldigden zich met de seconde. 'Ze hebben de planken meegenomen.' 'Je hebt geen planken nódig,' zei Charlie een beetje ongeduldig. 'Daarom hebben ze het boek in een la gelegd.' Logica maakte geen indruk op Raymond, tenzij het de geheime logica was die hij zelf had uitgevonden. Zijn heen en weer schietende ogen werden naar de plafondlamp boven hun hoofd getrokken en 'plafondlamp' betekende voor hem boekenbergruimte. Thuis in Wallbrook waren zijn boeken in de plafondlamp gestapeld. Ergo, daar hoorden ze. Het kwam geen ogenblik bij hem op - hoe zou dat kunnen? - dat deze plafonnière en die in Wallbrook verschilden in afmetingen en model; deze was kleiner en ondieper. Je stopte er boeken in, dat was het enige dat hij wist. Hij stak zijn hand omhoog en stopte de bijbel in de plafonnière. Hij balanceerde daar even, kiepte er toen uit en viel met een klap op de vloer. Nog een ramp en beslist een voor het opschrijfboek. De ramp was overweldigend. Dit mocht niet gebeuren. Verlamd van schrik staarde Raymond naar de gevallen bijbel;
zijn lichaam vertrok krampachtig terwijl hij snel tegen de vloer begon te fluisteren. Fluister, fluister, fluisterfluisterfluisterfluister. Noch Susanna noch Charlie kon er één woord van verstaan.
'Wat zegje, Ray?' vroeg Charlie. 'Ik kan het niet verstaan.' Maar Raymond was buiten hun bereik, stevig opgesloten in zijn eigen wereld. Fluisterfluisterfluisterfluister. Schok, schok, ruk. Susanna voelde een koude rilling over haar rug lopen. Ze was nu echt ongerust. Raymond leek nu totaal buiten zichzelf te zijn, voorbij het punt waarvan geen terugkeer mogelijk is. Ze was bang geweest dat zoiets zou kunnen gebeuren. Het was allemaal te veel voor Raymond, te nieuw en bedreigend. Ze hadden hem nooit hierheen moeten brengen; als Charlie zo nu en dan maar eens naar haar wilde luisteren. Charlie liep recht op zijn broer af en ging zo dicht bij hem staan dat hun gezichten nog geen tien centimeter bij elkaar vandaan waren. Zijn nabijheid dwong Raymond er praktisch toe naar hem te kijken, naar hem te luisteren. 'Ik kan je niet helpen als ik je niet kan horen,' zei Charlie vastberaden. 'Wat... zeg... je... in... vredesnaam?' Langzaam sloeg Raymond zijn ogen op van het boek op de vloer en begon wat hij zag weer tot hem door te dringen. Maar hij bleef nog schokkende en wringende bewegingen maken, een marionet aan in de knoop geraakte touwtjes. Met zijn ogen strak op Charlie gericht begon hij achteruit te wijken, waarbij hij zijn handen zenuwachtig langs elkaar wreef en zijn hoofd krampachtig van de ene kant naar de andere bewoog.
'Charlie, laten we hem thuisbrengen,' smeekte Susanna; haar hart deed pijn bij de aanblik van zoveel angst. Ze knielde om de bijbel van de vloer op te rapen.
'Er is niets met hem aan de hand.' Charlie schudde zijn hoofd; van haar voorstel kon geen sprake zijn. 'Hou je van pizza, Ray?'
'Hou jij van pizza, Charlie Babbitt?' antwoordde Raymond automatisch. Maar zijn angst leek iets te zijn afgenomen. 'Pizza' was een woord dat hij begreep, een vertrouwd Wallbrook-woord.
Susanna kwam een stap dichter naar Charlie toe. 'Ik denk dat hij bedoelt...'
'Ik weet wat hij bedoelt. Wij zijn broers. Hij houdt van pizza. Ik hou van pizza. Wij houden van pizza. Wij houden van pepperoni en ui, nietwaar, Ray?'
Houden van? Pepperoni? Houden van? Raymond kon daar in de verste verte geen antwoord op geven. Charlie ging terug naar zijn kamer om te bellen. 'Ik zal een grote boven laten brengen. Wil jij er bier bij, Ray?' riep hij over zijn schouder. 'Een glas melk, misschien?' Nu waren Raymond en Susanna alleen met elkaar, maar het was alsof het meisje niet bestond. Raymond was totaal op zijn bed geconcentreerd. Het was niet... goed... Iets... was niet goed. Er was iets mis, verontrustend mis. Hij verschoof het een paar centimeter naar rechts en nam het aandachtig op. Nog een paar centimeter. Nog niet goed. Raymond begon in paniek te raken.