Authors: Thomas Keneally
32
Minstens een der Emalia-bewoners die door Goldberg waren geschrapt om plaats te maken voor anderen - voor familieleden, zionisten, specialisten of betalers - zou Oskar er de schuld van geven. In 1963 zou het Martin Buber-genootschap een deerniswekkende brief van een Newyorker, een voormalige Emalia-gevangene, ontvangen. In Emalia, zei hij, had Oskar redding beloofd. Als tegenprestatie hadden de mensen hem met hun arbeid rijk gemaakt. Toch ontdekten sommigen dat ze niet op de lijst stonden. Deze man zag het weglaten van zijn eigen naam als een zeer persoonlijk verraad en gaf -met alle woede van iemand die door het vuur heeft moeten gaan om voor andermans leugen te boeten - Oskar de schuld van alles wat daarna was gebeurd: voor Gross-Rosen en voor de verschrikkelijke rotswand in Mauthausen waar gevangenen vanaf werden gegooid, en ten slotte voor de dodenmars waarmee de oorlog zou eindigen. De brief, waar de gerechtvaardigde boosheid van afstraalt, toont bijzonder beeldend aan dat het leven op de lijst doenlijk was, terwijl het leven buiten de lijst onbeschrijfelijk was. Maar het lijkt onbillijk om Oskar voor Goldbergs geknoei met namen te veroordelen. In de chaos van die laatste dagen hadden de kampautoriteiten iedere lijst die Goldberg hun gaf wel getekend zolang hij de elfhonderd gevangenen waarvoor Oskar toestemming had niet al te drastisch overschreed. Oskar zelf kon Goldberg niet van uur tot uur in de gaten houden. Overdag sprak hij steeds met bureaucraten, 's avonds was hij ze aan het lijmen. Hij moest bij voorbeeld vergunningen voor het vervoer van zijn Hilomachines en metaalpersen krijgen van oude vrienden op het bureau van generaal Schindler, van wie sommige de administratieve afhandeling vertraagden door probleempjes te ontdekken die het idee van Oskars redding van zijn elfhonderd mensen teniet zouden kunnen doen. Een van deze lieden der Inspectie had het probleem opgeworpen dat Oskar zijn wapenmachines via de aankoopafdeling van de Berlijnse Inspectie en met goedkeuring van de vergunningenafdeling ervan had verkregen, en wel voor gebruik in Polen. Geen van deze beide afdelingen was van de voorgenomen verhuizing naar Moravië op de hoogte gesteld. Dat moest wel gebeuren. Het kon weleens een maand duren voor ze hun fiat gaven. Maar Oskar had geen maand de tijd. Eind oktober zou Plaszów inmiddels leeg zijn en zou iedereen in Gross-Rosen of Auschwitz zitten. Uiteindelijk werd het probleem met behulp van de gebruikelijke geschenken uit de weg geruimd. Naast deze besognes maakte Oskar zich ook nog zorgen over de SS-onderzoekers die Amon hadden gearresteerd. Hij verwachtte half en half te worden gearresteerd of - wat op hetzelfde neerkwam - streng te worden verhoord over zijn relatie met de ex-commandant. Het was wel verstandig van hem om daar rekening mee te houden, want een van Amons verklaringen voor de tachtigduizend Reichsmark die de SS bij zijn bezittingen had gevonden was: 'Die heb ik van Oskar Schindler gekregen om kalm aan te doen met de joden.' Daarom moest Oskar contact blijven onderhouden met vrienden van hem op de Pomorskastraat die hem zouden kunnen zeggen welke kant het door Bureau V uitgevoerde onderzoek van Amon op ging. Tot slot had hij, omdat zijn kamp in Brinnlitz onder het uiteindelijke toezicht van
KL
Gross-Rosen zou staan, al contact met de commandant van Gross-Rosen, Sturmbannführer Hassebroeck. Tijdens Hassebroecks leiding zouden er honderdduizend mensen in de inrichting Gross-Rosen omkomen, maar toen Oskar via de telefoon met hem overlegde en naar Neder-Silezië reed om hem te ontmoeten, leek hij wel de minste van al Oskars zorgen. Schindler was er intussen wel aan gewend innemende moordenaars te ontmoeten en merkte dat Hassebroeck hem zelfs dankbaar leek te zijn dat hij het imperium van Gross-Rosen tot Moravië uitbreidde. Want in de gedachten van Hassebroeck was het een imperium. Hij had honderddrie nevenkampen onder zich. (Brinnlitz zou het honderdvierde zijn en - met zijn meer dan elfhonderd ingezetenen en zijn geavanceerde industrie -een belangrijke aanvulling.) Achtenzeventig van Hassebroecks kampen lagen in Polen, zestien in Tsjechoslowakije en tien in het Reich. Dat was een hoop meer dan Amon had geleid. Omdat Oskar het in de week waarin Plaszów werd opgeheven zo druk had met vermurwen, vleien en formulieren invullen, zou hij er geen tijd voor hebben kunnen vinden om Goldberg op de vingers te kijken, zelfs als hij de bevoegdheid ertoe had gehad. In ieder geval is het verhaal van de gevangenen over het laatste etmaal van het kamp er een van gewemel en chaos, met Goldberg - Heer der Lijsten - in het midden, nog steeds loerend op aanbiedingen. Dokter Idek Schindel bij voorbeeld benaderde Goldberg om zichzelf en zijn twee jonge broers Brinnlitz in te krijgen. Goldberg wilde geen antwoord geven, en Schindel zou er pas op de avond van 15 oktober, toen de mannelijke gevangenen voor de veewagons werden opgesteld, achter komen dat hij en zijn broers niet op de lijst voor het kamp van Schindler stonden. Toch gingen ze in de rij van Schindlers mensen staan. Het is een tafereel van een vermanende gravure van de dag des oordeels - degenen zonder het juiste teken die in de rij der gerechtvaardigden proberen te glippen en betrapt worden door een wraakengel, in dit geval Oberscharführer Müller, die met zijn zweep op de dokter af kwam en hem met het leren uiteinde op zijn linkerwang, rechterwang, linker en nog eens de rechter petste, terwijl hij geamuseerd vroeg: 'Waarom zou je nou in die rij willen?' Ze zouden Schindel laten achterblijven bij de kleine groep die betrokken was bij de liquidatie van Plaszów, waarna hij met een wagonlading zieke vrouwen naar Auschwitz zou reizen. De vrouwen zou men naar een barak in een uithoek van Birkenau brengen om hen daar te laten sterven. Toch zouden de meesten van hen, door kampfunctionarissen over het hoofd gezien en niet onderworpen aan het gebruikelijke regime van het oord, in leven blijven. Schindel zelf zou naar Flossenbürg worden gestuurd en daarna, samen met zijn broers, op een dodenmars. Die tocht zou hij overleven, zij het ternauwernood, maar de jongste van de jongens Schindel zou op de voorlaatste dag van de oorlog tijdens de mars worden doodgeschoten. Dat illustreert waarom de Schindler-lijst, zonder boos opzet van Oskars kant, maar met zekere boosaardigheid van de kant van Goldberg, de overlevenden nog steeds kwelt, zoals hij hen in die wanhopige oktoberdagen kwelde. Iedereen heeft wel een verhaal over de lijst. Henry Rosner ging in de rij met Schindler-mensen staan, maar een onderofficier signaleerde zijn viool, en wetend dat Amon muziek zou willen horen als hij uit de gevangenis zou worden ontslagen, stuurde hij Rosner terug. Daarop verborg Rosner de viool onder zijn jas, tegen zijn zij, met de knop van het staartstuk onder zijn oksel. Hij ging nogmaals in de rij staan en werd doorgelaten naar de Schindler-wagons. Rosner was een dergenen geweest aan wie Oskar beloften had gedaan en had dus altijd op de lijst gestaan. Zo was het ook met de Jereths: de oude Jereth van de kistenmakerij en mevrouw Chaja Jereth, op deze lijst onnauwkeurig en hoopvol aangeduid als
Metallarbeiterin.
De Perlmans stonden er ook op als oude Emalia-arbeiders en de Levartovs eveneens. In feite kreeg Oskar, ondanks Goldberg, in hoofdzaak degenen om wie hij had gevraagd, ook al zaten er misschien wat onverwachte namen bij. Een wereldwijs mens als Oskar kan niet verbaasd zijn geweest Goldberg zelf onder de bewoners van Brinnlitz aan te treffen. Maar er zaten welkomere aanvullingen bij. Poldek Pfefferberg bij voorbeeld, die per ongeluk over het hoofd was gezien en wegens gebrek aan diamanten door Goldberg was geweigerd, liet blijken dat hij wodka wilde kopen - hij kon met kleding of brood betalen. Toen hij de fles had bemachtigd kreeg hij toestemming ermee naar het compagniegebouw aan de Jerozolimska te gaan, waar Schreiber op wacht stond. Hij gaf de fles aan Schreiber en smeekte hem Goldberg te dwingen Mila en hemzelf op de lijst te zetten. 'Schindler,' zei hij, 'zou ons wel hebben opgeschreven als hij eraan had gedacht.' Poldek twijfelde er niet aan dat hij voor zijn leven onderhandelde. 'Ja,' beaamde Schreiber. 'Jullie tweeën moeten erop komen.' Het is een menselijk raadsel waarom lieden als Schreiber zich op zulke momenten niet afvroegen:
Als deze man en zijn vrouw de moeite van het redden waard zijn, waarom de anderen dan niet ?
De Pfefferbergs zouden mettertijd merken dat ze in de rij voor Schindler terechtkwamen. En dat gold, tot hun eigen verrassing, ook voor Helen Hirsch en het jongere zusje wier voortbestaan altijd Helens obsessie was geweest.
De mannen op Schindlers lijst gingen op een zondag, 15 oktober, op het zijspoor van Plaszów de trein in. Het zou nog een volle week duren eer de vrouwen vertrokken. Hoewel de achthonderd tijdens het inladen van de trein apart gehouden en in uitsluitend voor Schindler-personeel bestemde goederenwagons werden geduwd, werden ze vastgekoppeld aan wagons met dertienhonderd andere gevangenen, die allemaal naar Gross-Rosen gingen. Sommigen schijnen half en half te hebben verwacht dat ze op weg naar het kamp van Schindler door Gross-Rosen zouden moeten komen, maar anderen geloofden dat het een rechtstreekse reis zou zijn. Ze waren erop voorbereid een trage rit naar Moravië te moeten verduren - ze accepteerden dat ze bij knooppunten en op rangeersporen een tijdlang in de wagons zouden moeten zitten. Misschien zouden ze wel een halve dag per keer wachten totdat er voorrangsverkeer was gepasseerd. De afgelopen week was de eerste sneeuw gevallen, en het zou koud worden. Iedere gevangene had maar 300 gram brood voor de hele reis gekregen en elke wagon was van één enkele emmer water voorzien. Voor hun natuurlijke behoeften zouden de reizigers een hoek van de vloer moeten gebruiken, of als ze te dicht opeen waren gepakt moeten urineren en zich ontlasten waar ze stonden. Maar ten slotte zouden ze, ondanks al hun leed, in een vestiging van Schindler belanden. De driehonderd vrouwen op de lijst zouden de zondag daarop al even hoopvol gestemd de wagons instappen. Andere gevangenen merkten dat Goldberg net zo luchthartig reisde als zij. Hij moet contactpersonen buiten Plaszów hebben gehad die zijn diamanten voor hem bewaarden. Degenen die hem nog ten behoeve van een oom, een broer, een zuster hoopten te beïnvloeden lieten hem genoeg ruimte om gemakkelijk te kunnen zitten. De anderen zaten gehurkt, met hun knieën tegen hun kin geduwd. Dolek Horowitz hield de zesjarige Richard in zijn armen. Henry Rosner maakte op de vloer een nestje van kleren voor de negenjarige Olek. Het duurde drie dagen. Soms, op rangeersporen, bevroor hun adem tegen de wanden. Lucht was de hele tijd schaars, en wanneer je die al mondjesmaat kreeg was het ijskoude, stinkende lucht. Tenslotte hield de trein in de schemering van een troosteloze herfstdag halt. De deuren werden ontsloten en de passagiers werden geacht zo snel als zakenlui-met-afspraken uit te stappen, SS-bewakers renden aanwijzingen schreeuwend tussen hen door en verweten hun dat ze stonken. 'Alles uittrekken!' brulden de onderofficieren. 'Alles voor de ontsmetting!' Ze hoopten hun kleren op en marcheerden naakt het kamp in. Om een uur of zes 's avonds stonden ze in naakte rijen op de Appellplatz van deze bittere bestemming. In de bossen om hen heen lag sneeuw, op de grond waarop ze stonden ijs. Het was geen kamp van Schindler. Het was Gross-Rosen. Degenen die Goldberg hadden betaald keken woedend en moordzuchtig naar hem, terwijl SS'ers in overjassen langs de rijen liepen en degenen die openlijk rilden met een zweep over de billen sloegen. Ze lieten de mannen de hele nacht op de Appellplatz staan, want er waren geen barakken beschikbaar. Pas halverwege de volgende ochtend zouden ze onderdak krijgen. Wanneer de overlevenden het over die zeventien uur durende blootstelling hebben, over de onuitsprekelijke kou die langzaam op het hart af kroop, vermelden ze geen sterfgevallen. Misschien had het leven onder de SS, of zelfs dat in Emalia, hen voor een nacht als deze gehard. Het was weliswaar een zachtere avond dan de avonden eerder die week, maar hij was toch nog moorddadig genoeg. Sommigen van hen waren natuurlijk te zeer afgeleid door de mogelijkheid van Brinnlitz om van kou te bezwijken. Later zou Oskar gevangenen ontmoeten die nog langer aan kou en bevriezing hadden blootgestaan en het er levend hadden afgebracht. De bejaarde meneer Garde, de vader van Adam, heeft die nacht in ieder geval overleefd, evenals de kleine Olek Rosner en Richard Horowitz. Tegen een uur of elfde volgende morgen werden ze naar de douches gebracht. Poldek Pfefferberg, die met de anderen naar binnen was gedromd, bekeek de sproeikop boven zijn hoofd met argwaan en vroeg zich af of er water of gas uit zou stromen. Het was water; maar voordat de kranen werden opengedraaid liepen er Oekraïense barbieren tussen hen door die hun hoofd, hun schaamhaar en hun oksels schoren. Je stond rechtop, ogen naar voren, terwijl de Oekraïener je met zijn ongewette mes bewerkte. 'Het is te bot,' klaagde een der gevangenen. 'Welnee,' zei de Oekraïener en gaf de gevangene een jaap in het been om te laten zien dat het mes nog steeds een scherpe rand had. Na het douchen kregen ze gestreepte gevangenisuniformen uitgereikt en werden ze barakken ingedreven. De SS liet hen in rijen zitten, als galeiroeiers; de ene man werd tussen de benen van de man achter hem gerugsteund, terwijl zijn eigen geopende benen de man voor hem steun verleenden. Volgens deze methode werden er tweeduizend mannen in drie barakken gestouwd. Met wapenstokken uitgeruste Duitse
Kapo's
zaten op stoelen tegen de muur en keken toe. De mannen zaten zo dicht opeengedrongen - iedere centimeter vloerruimte bezet - dat de rijen verlaten om naar de latrines te gaan, zelfs als het van de Kapo's mocht, inhield dat je over hoofden en schouders moest lopen en ervoor werd uitgevloekt. In het midden van één barak was een keuken, waar knollensoep werd gemaakt en brood gebakken. Poldek Pfefferberg ontdekte, toen hij van een bezoek aan de latrines terugkwam, dat de keuken onder toezicht stond van een onderofficier van het Poolse leger die hij in het begin van de oorlog had gekend. De onderofficier gaf Poldek wat brood en liet hem bij het keukenvuur slapen. Maar de anderen brachten de nacht opeengedrongen in de menselijke keten door. Iedere dag moesten ze op de Appellplatz in de houding staan en er tien uur lang zwijgend blijven, 's Avonds, na het uitreiken van dunne soep, mochten ze echter in de barak rondlopen en met elkaar praten. Een om negen uur gegeven fluitsignaal was voor hen het teken om hun merkwaardige positie voor de nacht in te nemen. Op de tweede dag kwam er een SS-officier naar de Appellplatz, op zoek naar de kantoorman die de Schindler-lijst had opgesteld. Die scheen niet vanuit Plaszów te zijn opgestuurd. Rillend in zijn grove gevangenisuniform werd Goldberg naar een kantoor gevoerd, waar hem gevraagd werd de lijst uit zijn hoofd uit te typen. Aan het einde van de dag was hij nog niet klaar met het werk en werd, terug in zijn barak, omringd met een vloed van laatste dringende verzoeken om te worden opgenomen. Hier, in de bittere schemering, lokte en kwelde de lijst nog steeds, hoewel het enige dat hij tot dusver voor de mensen erop had gedaan hen naar Gross-Rosen brengen was. Pemper en anderen kwamen op Goldberg af en begonnen druk op hem uit te oefenen om de naam van dokter Alexander Biberstein de volgende ochtend op het vel te typen. Biberstein was een broer van de Marek Biberstein die eerste, optimistische voorzitter van de Joodse Raad van Krakau was geweest. Eerder die week had Goldberg Biberstein in verwarring gebracht door tegen hem te zeggen dat hij al op de lijst stond. Pas toen de trucks werden volgeladen kwam de dokter erachter dat hij niet in de groep van Schindler zat. Zelfs in een oord als Gross-Rosen voelde Mietek Pemper zich zeker genoeg van een toekomst om Goldberg met naoorlogse represailles te bedreigen als Biberstein niet aan de lijst zou worden toegevoegd. Toen, op de derde dag, werden de achthonderd mannen op Schindlers nu herziene lijst van de rest gescheiden; ze werden voor nog een wasbeurt naar de ontluizingspost gebracht, mochten een paar uur als dorpelingen voor hun barakken zitten kletsen en speculeren, en werden weer naar het zijspoor gevoerd. Met een klein broodrantsoen klommen ze veewagons in. Geen van de bewakers die hen inlaadden zei te weten waar ze heen gingen. Op de voorgeschreven wijze hurkten ze op de vloerplanken neer. Ze hielden de kaart van Midden-Europa goed in hun hoofd, beoordeelden voortdurend de loop van de zon en peilden hun richting aan de hand van lichtstraaltjes door met gaas bespannen ventilatiegaatjes bij de daken der wagons. Olek Rosner werd naar de ventilatieopening in zijn wagon opgetild en zei dat hij bossen en bergen zag. Volgens de navigatiedeskundigen volgde de trein over het algemeen een zuidoostelijke koers. Het wees allemaal op een Tsjechische bestemming, maar niemand wilde dat zeggen. Deze reis van zo'n honderdvijftig kilometer nam twee dagen in beslag; toen de deuren opengingen was het de vroege ochtend van de tweede dag. Ze waren op het station van Zwittau. Ze stapten uit en werden in colonne door een nog niet ontwaakte stad gevoerd, een stad die in het einde van de jaren dertig was blijven steken. Zelfs de op de muren gekalkte leuzen -
'Houd de joden buiten Brinnlitz'-
zagen ervoor hen vreemd vooroorlogs uit. Ze hadden in een wereld geleefd waar hun zelfs hun adem werd misgund. Het leek haast vertederend naïef van de mensen van Zwittau om hun alleen maar een plaats te misgunnen. Een kilometer of vijf, zes langs een zijspoorlijn de heuvels inlopend kwamen ze bij het industriegehucht Brinnlitz, en zagen ze voor zich in ijl ochtendlicht de solide massa van de Hoffman-dependance, omgevormd tot Arbeitslager Brinnlitz, met wachttorens, een draadafrastering eromheen, een bewakerskazerne binnen het draad en daarachter het hek naar de fabriek en de slaapruimten der gevangenen. Toen ze door het buitenhek naar binnen liepen, verscheen Oskar vanaf de binnenplaats van de fabriek met een Tiroolse hoed op zijn hoofd.