Read De Kaart En Het Gebied Online
Authors: Michel Houellebecq
'Wel, uw vader had net als de overgrote meerderheid van onze cliënten gekozen voor de crematieformule. We hebben dus volgens zijn wensen gehandeld; daarna hebben we zijn as verstrooid in de natuur.'
Dat was het dan, dacht Jed; zijn vader diende nu als voedsel voor de Braziliaanse karpers van de Zürichsee.
.
De vrouw nam het dossier weer terug, dacht duidelijk dat het onderhoud ten einde was, en stond op om het weg te bergen in haar kast. Jed stond ook op, liep naar haar toe en sloeg haar hard in het gezicht. Ze liet een soort gesmoord gekerm horen, maar had geen tijd om aan een tegenaanval te denken. Hij ging direct verder met een harde uppercut op de kin, gevolgd door een reeks snelle slagen met de onderarm. Terwijl ze stond te wankelen op haar benen en naar adem snakte, stapte hij achteruit om beter te kunnen uithalen en trapte haar vol in de maagstreek. Dit keer zakte ze ineen, waarbij ze in haar val hard tegen een metalen hoek van het bureau kwam; er klonk een duidelijke krak. De wervelkolom moest een klap hebben gekregen, dacht Jed. Hij boog zich over haar heen: ze was buiten westen, haalde moeizaam adem, maar haalde in elk geval adem.
Hij liep snel naar de uitgang, vreesde min of meer dat iemand alarm zou slaan, maar de receptioniste keek nauwelijks van haar kruiswoordraadsel op; inderdaad was het gevecht heel stil geweest. Het was maar tweehonderd meter naar het station. Toen hij naar binnen liep stopte er net een trein langs een van de perrons. Hij stapte in zonder een kaartje te kopen, werd niet gecontroleerd en bleef zitten tot Zürich Hauptbahnhof.
.
Toen hij bij het hotel kwam besefte hij dat die gewelddadige scène hem in vorm had gebracht. Het was voor het eerst van zijn leven dat hij fysiek geweld tegen iemand had gebruikt; en hij kreeg er honger van. Met grote eedust nuttigde hij de avondmaaltijd, een raclette met Graubündervlees en bergham, waarbij hij een voortreffelijke rode wijn uit Wallis dronk.
De volgende ochtend was het mooie weer teruggekeerd boven Zürich, de grond was bedekt met een fijn laagje sneeuw. Hij ging naar het vliegveld en verwachtte min of meer te worden gearresteerd bij de paspoortcontrole, maar er gebeurde niets van dien aard. En ook de dagen erna hoorde hij niets. Het was vreemd dat ze geen aangifte hadden gedaan; waarschijnlijk wilden ze niet de aandacht op hun activiteiten vestigen, op geen enkele manier. Misschien zat er wel een kern van waarheid, dacht hij, in de kwade geruchten over persoonlijke verrijking van de leden van het genootschap die op internet de ronde deden. Voor een euthanasie werd gemiddeld vijfduizend euro berekend, terwijl de dodelijke dosis natriumpentobarbital twintig euro kostte en een goedkope crematie ongetwijfeld niet veel meer. Gezien het feit dat het een snel groeiende markt betrof, waarop Zwitserland min of meer het monopolie bezat, moesten ze inderdaad
grof geld verdienen.
Zijn opwinding bedaarde algauw en maakte plaats voor een golf van diepe bedroefdheid, waarvan hij wist dat ze definitief was. Drie dagen na zijn thuiskomst bracht hij kerstavond voor het eerst van zijn leven alleen door. Hetzelfde gold voor oudejaarsavond. En ook de dagen daarna was hij alleen.
Een paar maanden later ging Jasselin met pensioen. Eerlijk gezegd was het daar ook het normale moment voor, maar tot dan toe had hij gedacht dat hij minstens één of twee jaar verlenging zou aanvragen. De zaak-Houellebecq had hem flink van zijn stuk gebracht, het vertrouwen dat hij had in zichzelf en in zijn geschiktheid om zijn beroep uit te oefenen leek te zijn afgebrokkeld. Niemand had hem iets verweten, hij was
in extremis
zelfs nog tot hoofdcommissaris benoemd; hij zou die functie niet uitoefenen, maar zijn pensioen zou er iets door omhooggaan. Er was een afscheidsborrel georganiseerd, een borrel van flinke omvang zelfs, de hele moordbrigade was uitgenodigd en de korpschef zou een toespraak houden. Kortom hij kreeg een
eervol afscheid,
men wilde hem kennelijk laten merken dat hij, over zijn hele carrière gezien, een goede politieman was geweest. En dat klopte, hij dacht dat hij dat meestal wel was geweest, een betrouwbare politieman, een volhardende politieman in elk geval, en volharding is uiteindelijk misschien wel de enige menselijke kwaliteit die niet alleen veel waard is in het beroep van politieman maar ook in veel andere beroepen, in elk geval in alle beroepen die iets te maken hebben met het idee van
waarheid.
.
Een paar dagen voordat hij echt met werken zou stoppen, nodigde hij Ferber uit voor de lunch in een klein restaurant aan de Place Dauphine. Het was maandag 30 april, veel mensen hadden er vanwege de Dag van de Arbeid een lang weekend van gemaakt, Parijs was heel rustig en in het restaurant zaten alleen een paar toeristenstelletjes. De lente was overal, de knoppen waren ondoken, deeltjes stof en pollen dansten in het licht. Ze zaten aan een tafeltje op het terras en bestelden twee pastis vooraf.
'Weet je,' zei hij op het moment dat de ober hun glazen voor hen neerzette, 'ik heb er echt een potje van gemaakt met die zaak, van begin tot eind. Als die vent de afwezigheid van zijn schilderij niet had opgemerkt, waren we nog altijd geen stap verder.'
'Je moet niet zo streng zijn voor jezelf; het idee om hem mee te nemen naar de pd kwam toch van jou.'
'Nee, Christian...' antwoordde Jasselin zacht. 'Je bent het vergeten, maar dat idee kwam van jou.'
'Ik ben te oud...' vervolgde hij iets later. 'Ik ben domweg te oud voor dit vak. In de loop van de jaren roesten de hersenen vast, net als de rest; en zelfs sneller dan de rest, volgens mij. De mens is niet gemaakt om tachtig of honderd jaar oud te worden; hooguit vijfendertig of veertig, zoals in de oertijd. Dus er zijn organen die het volhouden - opmerkelijk goed zelfs - en andere die langzaam naar de kloten gaan - langzaam of snel.'
'Wat wil je nu gaan doen?' vroeg Ferber in een poging om het gesprek op een ander onderwerp te brengen. 'Blijf je in Parijs?'
'Nee, ik ga naar Bretagne. Naar het huis waar mijn ouders woonden voordat ze hierheen kwamen.' In werkelijkheid moest er nogal wat worden verbouwd voordat ze echt aan verhuizen konden denken. Het was opmerkelijk, bedacht Jasselin, dat heel veel mensen uit een nabij, zelfs heel nabij verleden - zijn eigen ouders - gedurende een groot deel van hun leven een comfortniveau hadden gekend dat tegenwoordig onaanvaardbaar leek: geen bad of douche, geen echt efficiënt verwarmingssysteem. Hoe dan ook moest Hélène haar academische jaar afmaken; waarschijnlijk konden ze pas aan het eind van de zomer verhuizen. Hij hield absoluut niet van doe-het-zelven, zei hij tegen Ferber, maar wel van tuinieren, hij verheugde zich echt op zijn eigen moestuin.
'En verder,' zei hij met een half glimlachje, 'ga ik politieromans lezen. Dat heb ik in mijn actieve jaren haast niet gedaan, ik ga proberen me ertoe te zetten. Maar ik heb geen zin om Amerikaanse schrijvers te lezen, en ik heb de indruk dat er niet zo heel veel andere zijn. Heb je geen Franse schrijver die je me kunt aanraden?'
'Jonquet,' antwoordde Ferber zonder aarzelen. 'Thierry Jonquet. Dat is in Frankrijk de beste, vind ik.'
Jasselin noteerde de naam in zijn zakboekje op het moment dat de ober hem zijn zeetong op molenaarswijze kwam brengen. Het restaurant was goed, ze zeiden niet veel maar het deed hem genoegen om nog een laatste keer met Ferber samen te zijn, en hij was hem dankbaar dat hij zich onthield van banaliteiten over de mogelijkheid om elkaar te blijven zien, om contact te houden. Hij zou naar de provincie verhuizen en Ferber zou in Parijs blijven, hij zou een goede politieman worden, een heel goede politieman zelfs, hij zou vóór het eind van het jaar waarschijnlijk tot kapitein worden benoemd, wat later tot commandant, en ten slotte tot commissaris; maar ze zouden elkaar naar alle waarschijnlijkheid nooit meer terugzien.
.
Ze bleven lang in het restaurant zitten, alle toeristen waren al weg. Jasselin nam de laatste hap van zijn dessert - een charlotte met geglaceerde kastanjes. Een zonnestraal die tussen de platanen door viel zette het plein in een prachtig licht.
'Christian...' zei hij na een aarzeling, en tot zijn eigen verbazing merkte hij dat zijn stem een beetje trilde. 'Ik wil dat je me één ding belooft: geef de zaak-Houellebecq niet op. Ik weet dat wij er niet echt meer over gaan, maar ik zou willen dat je de lui van het Bureau ter Bestrijding van de Smokkel in Kunstvoorwerpen er regelmatig aan herinnert, en dat je me waarschuwt als ze iets hebben.'
.
Ferber knikte en beloofde het.
De maanden gingen voorbij zonder dat er in de gebruikelijke netwerken ook maar het geringste spoor van het schilderij opdook, en het werd dus steeds duidelijker dat de moordenaar geen professionele dief was, maar een verzamelaar die voor eigen rekening had gehandeld en niet van plan was zich van het object te ontdoen. Het was de ergst denkbare situatie, en Ferber breidde zijn onderzoek naar de ziekenhuizen uit met de privé-klinieken - voor zover die bereid waren te reageren; het gebruik van het gespecialiseerde chirurgische gereedschap bleef hun enige serieuze aanknopingspunt.
.
De zaak werd pas drie jaar later opgelost, geheel bij toeval. Een patrouille van de gendarmerie probeerde op de snelweg
a
8 in de richting Nice-Marseille een Porsche 911 Carrera te onderscheppen die 210 km/u reed. De bestuurder ging ervandoor en werd pas ter hoogte van Fréjus tot staan gebracht. Het bleek om een gestolen auto te gaan, de man was in kennelijke staat, en
een goede bekende van de politie.
Patrick Le Braouzec was meermalen veroordeeld voor banale, relatief kleine delicten - aanzetting tot ontucht, toebrengen van lichamelijk letsel - maar volgens een hardnekkig gerucht had hij als tamelijk merkwaardige specialiteit het
smokkelen van insecten.
Er bestaan meer dan een miljoen soorten insecten en er worden elk jaar nieuwe ontdekt, met name in de tropen. Sommige vermogende liefhebbers zijn bereid om forse en zelfs zeer forse bedragen neer te tellen voor een mooi exemplaar van een zeldzame soort - opgezet, en nog liever levend. De vangst en vooral de export van deze dieren zijn onderworpen aan zeer strenge regels, die Le Braouzec tot nu toe had weten te omzeilen - hij was nog nooit betrapt, en voerde als reden voor zijn regelmatige reisjes naar Nieuw-Guinea, Sumatra en Guyana zijn voorliefde voor de jungle en de woeste natuur aan. Inderdaad had de man een avonturierstemperament en gaf hij blijk van ware fysieke moed: helemaal alleen, zonder gids, dwaalde hij soms wekenlang door jungles die tot de gevaarlijkste van de planeet werden gerekend, enkel voorzien van wat proviand, een gevechtsmes en waterzuiveringstabletten.
Dit keer ontdekte men in de achterbak van de auto een hard koffertje met soepel leer eromheen, waarin een groot aantal luchtgaatjes was aangebracht; de gaatjes waren vrijwel onzichtbaar, en zo op het oog leek het een doodgewone attachékoffer van een doorsnee manager. Binnenin, gescheiden door plexiglazen wandjes, zaten zo'n vijftig insecten, waaronder de gendarmes onmiddellijk een scolopender, een vogelspin en een reuzenoorwurm herkenden; de andere werden pas een paar dagen later gedetermineerd door het natuurhistorisch museum van Nice. Ze stuurden de lijst naar een specialist - de enige Franse specialist op het gebied van dit soort misdrijven, om precies te zijn - die een snelle schatting maakte: op basis van de huidige marktprijs kon voor het geheel een bedrag van rond de honderdduizend euro worden gevraagd.
Le Braouzec bekende de feiten zonder eromheen te draaien. Hij had een meningsverschil met een van zijn klanten - een chirurg uit Cannes - over de betaling van een vorige leverantie. Hij had erin toegestemd met extra exemplaren terug te komen om verder te onderhandelen. De discussie was hoog opgelopen, hij had de man geslagen, die met zijn hoofd achterover op een marmeren salontafel was gevallen. Le Braouzec dacht dat hij dood was. 'Het was een ongeluk,' verdedigde hij zich, 'het was absoluut niet mijn bedoeling om hem te doden.' Hij was in paniek geraakt, en in plaats van een taxi te bellen, zoals hij ook op de heenweg had gedaan, had hij de auto van zijn slachtoffer gestolen. Zo eindigde zijn misdaadcarrière zoals ze altijd was verlopen, in achterlijkheid en geweld.
.
De technische recherche van Nice begaf zich naar de villa van Adolphe Petissaud, de chirurg uit Cannes. Hij woonde aan de Avenue de la Californie, op een heuvel met uitzicht op zee, en bezat tachtig procent van de aandelen in zijn eigen kliniek, die gespecialiseerd was in plastische en reconstructieve chirurgie voor mannen. Hij was vrijgezel en duidelijk vermogend, het gras en het zwembad waren onberispelijk onderhouden, en het huis telde waarschijnlijk een stuk of tien kamers.
Op de begane grond en de eerste verdieping kwamen ze weinig te weten. Het betrof de klassieke, voorspelbare leefwijze van een hedonistische, niet bijzonder geraffineerde
grand bourgeois
die nu met verbrijzelde schedel in een bloedplas op het tapijt van de salon lag. Le Braouzec had waarschijnlijk de waarheid gesproken: het ging domweg om een uit de hand gelopen zakelijk meningsverschil, er was niets dat op voorbedachte raad wees. Toch zou hij waarschijnlijk minstens tien jaar krijgen.
De kelder had daarentegen een ware verrassing in petto. Het waren bijna allemaal doorgewinterde, ervaren politiemensen, de streek rond Nice staat al sinds lang bekend om het hoge aantal misdaden, dat nog was toegenomen met de verschijning van de Russische maffia; maar noch commandant Bardèche, die aan het hoofd van het team stond, noch een van zijn mannen had ooit zoiets gezien.
De vier muren van de ruimte, van twintig bij tien meter, stonden bijna helemaal vol met vitrinekasten van twee meter hoog, met daarin op nette rijen, verlicht door spots, een collectie monsterachtige menselijke hybriden. Geslachtsdelen waren geënt op torso's, neuzen werden verlengd door minuscule foetusarmen, zodat het net slurven leken. Andere composities vormden een brij van verkleefde, verstrengelde, vastgenaaide menselijke ledematen rond verwrongen gezichten. Dat alles was geconserveerd met middelen die zij niet kenden, maar de voorstellingen waren ondraaglijk realistisch: de ingesneden koppen, vaak zonder ogen, waren verstard in een gruwelijke, van pijn vertrokken grimas, rond de amputaties zaten kronen van geronnen bloed. Petissaud was een zwaar gestoorde pervert die zijn perversie uitoefende op een ongewoon hoog niveau, er moesten handlangers zijn, smokkel in lijken en waarschijnlijk ook in foetussen, dat zou een lang onderzoek worden, bedacht Bardèche op het moment dat een van zijn ondergeschikten, een jonge brigadier die net nieuw was bij het team, een paar meter voor hem op de grond in zwijm viel, zacht en sierlijk, als een bloem die wordt afgesneden.
Hij bedacht ook in een flits dat dit voortreffelijk nieuws was voor Le Braouzec: het zou een goede advocaat geen enkele moeite kosten om de feiten uit te buiten en het slachtoffer als een waar monster neer te zetten, dat zou zeker invloed hebben op de jurybeslissing.
.
Het midden van het vertrek werd in beslag genomen door een enorme lichtbak, van minstens vijf bij tien meter. Binnenin, gescheiden door transparante wandjes, krioelden honderden insecten, geordend naar soort. Door per ongeluk op een knop op de rand van de tafel te drukken opende een van de politiemensen een scheidingswandje: een stuk of tien vogelspinnen vlogen op hun harige poten onmiddellijk naar het hokje ernaast en begonnen de insecten te verslinden die zich daar bevonden-grote, rossige duizendpoten. Zo vulde dokter Petissaud dus zijn avonden, in plaats van verstrooiing te zoeken in onschuldige orgieën met Slavische prostituees, zoals de meesten van zijn collega's. Hij dacht simpelweg dat hij God was; en hij beschikte over het lot van zijn insecten zoals God over dat van de mens.
.
Daar zou het waarschijnlijk bij zijn gebleven als Le Guern er niet was geweest, een jonge Bretonse brigadier die recentelijk naar Nice was overgeplaatst; Bardèche had hem opgenomen in zijn team en was daar bijzonder blij mee. Voordat hij bij de politie kwam had Le Guern twee jaar op de kunstacademie van Rennes gezeten, en in een kleine houtskooltekening die aan de muur hing, op een van de weinige lege plekken tussen de vitrines, herkende hij een schets van Francis Bacon. Inderdaad prijkten er in de kelder vier kunstwerken, bijna exact in de vier hoeken van de ruimte. Behalve de schets van Bacon waren er twee plastinaten van Von Hagens - zelf ook tamelijk weerzinwekkende maaksels. Ten slotte was er een doek waarin Le Guern het recentste werk van Jed Martin meende te herkennen,
Michel Houellebecq, schrijver.
Terug op het politiebureau raadpleegde Bardèche onmiddellijk
deTREiMA
-database: Le Guern had het goed gezien, op alle punten. De twee plastinaten waren kennelijk op volkomen legale wijze verkregen; de schets van Bacon was daarentegen gestolen, een jaar of tien geleden, uit een museum in Chicago. De dieven waren een paar jaar eerder gearresteerd en hadden opmerkelijk genoeg pertinent geweigerd de namen van hun kopers prijs te geven, iets wat in het milieu niet vaak gebeurde. Het was een tekening van bescheiden formaat, aangekocht in een tijd dat de notering van Bacon een lichte daling doormaakte, en Petissaud had waarschijnlijk de helft van de marktprijs betaald, dat was het gebruikelijke percentage; voor iemand met zijn inkomensniveau was dat een forse uitgave, maar nog altijd te doen. Bardèche schrok daarentegen flink van de noteringen die de werken van Jed Martin nu haalden; zelfs tegen de halve prijs had de chirurg zich een dergelijk doek onmogelijk kunnen veroorloven.