Read De Kaart En Het Gebied Online
Authors: Michel Houellebecq
Jed trok zijn jas verder aan en haalde zijn portefeuille tevoorschijn om te betalen.
'Ik trakteer...' zei Franz met een spottende glimlach. 'Geef maar geen antwoord, het is de moeite niet, ik weet precies wat je gaat zeggen. Je gaat om bedenktijd vragen, en over een paar dagen bel je me op om te zeggen dat je weigert. En dan stop je. Ik begin je te kennen, je bent altijd zo geweest, al in de tijd van de Michelinkaarten: je werkt, je ploetert jarenlang in je eigen hoekje; en zodra je werk dan tentoon wordt gesteld, zodra je erkenning krijgt, hou je het voor gezien.'
'Er zijn kleine verschillen. Dit keer begon ik vast te lopen toen ik
Damien Hirst en Jeff Koons verdelen onderling de kunstmarkt
voor gezien hield.'
'Ja, weet ik, dat is voor mij zelfs de aanleiding geweest om de tentoonstelling te organiseren. Ik ben trouwens blij dat je dat schilderij niet hebt afgemaakt. Toch vond ik het idee mooi, het project was historisch relevant, het gaf een behoorlijk treffend beeld van de situatie in de kunst op een bepaald moment in de tijd. Je had toen inderdaad een soort waterscheiding: aan de ene kant de fun, de seks, de kitsch, de onschuld; aan de andere de trash, de dood, het cynisme. Maar in jouw situatie zou het schilderij onvermijdelijk zijn geïnterpreteerd als een werk van een tweederangskunstenaar die jaloers was op rijkere collega's; hoe dan ook zijn we op een punt beland waar succes in termen van verkoopcijfers als een totale vrijbrief fungeert en alle theorieën overbodig maakt, niemand is meer in staat om verder te kijken, absoluut niemand. Nu zou je dat schilderij wel kunnen maken, je bent de best betaalde Franse kunstenaar van dit moment geworden; maar ik weet dat je het niet zult doen, dat je een andere weg in zult slaan. Misschien stop je gewoon met die portretten; of met figuratief schilderen in het algemeen; of met schilderen tout court, misschien pak je de fotografie wel weer op, weet ik veel.'
Jed zweeg. Aan het tafeltje naast hen werd de oude man wakker uit zijn verdoving, hij stond op en liep naar de deur; de hond volgde hem moeizaam, zijn dikke lijf schommelde op zijn korte pootjes.
'Hoe dan ook,' zei Franz, 'ik wil dat je weet dat ik jouw galeriehouder blijf. Wat er ook gebeurt.'
Jed knikte. De kroegbaas kwam uit het magazijn, deed de neonlamp boven de bar aan en knikte naar Jed; Jed knikte terug. Ze waren vaste klanten, inmiddels zelfs oude klanten, maar tot een vertrouwensband was het niet gekomen. De kroegbaas was zelfs vergeten dat hij Jed een jaar of tien eerder toestemming had gegeven om foto's van hem en zijn café te maken, die hem zouden inspireren bij het werk aan
Claude Vorilhon, bar-tabac-houder,
het tweede schilderij in zijn reeks elementaire beroepen - waarvoor een Amerikaanse beursmakelaar net het bedrag van driehonderdvijftigduizend euro had geboden. Hij had hen altijd gezien als atypische klanten, van een andere leeftijd en uit een ander milieu dan de rest van zijn klandizie, kortom ze behoorden niet tot zijn
doelgroep.
Jed stond op, hij vroeg zich af wanneer hij Franz weer zou zien, tegelijk besefte hij ineens dat hij een
rijk man
was geworden, en net voordat hij naar de deur liep vroeg Franz hem: 'Wat doe je met kerst?'
'Niks. Ik zie mijn vader, zoals gewoonlijk.'
Niet echt zoals gewoonlijk, bedacht Jed toen hij weer omhoogliep naar de Place Jeanne-d'Arc. Zijn vader had over de telefoon totaal ontmoedigd geklonken en eerst voorgesteld hun jaarlijkse maaltijd te annuleren. 'Ik wil niemand tot last zijn...' Zijn endeldarmkanker was plotseling verergerd, hij had nu
ontlas-tingsincontinentie,
had hij met masochistisch genoegen gemeld, hij moest een kunstanus krijgen. Na aandringen van zijn zoon had hij erin toegestemd dat ze elkaar zouden zien, maar dan wel bij Jed thuis. 'Ik kan de bekken van de mensen niet meer zien...'
Aangekomen op het voorplein van de Notre-Dame de la Gare aarzelde hij en ging toen naar binnen. De kerk leek eerst verlaten, maar toen hij naar het altaar liep zag hij een zwart meisje van hooguit achttien jaar geknield in een koorstoel zitten, de handen gevouwen, tegenover een Mariabeeld; prevelend formuleerde ze woorden. Ze ging volledig op in haar gebed en besteedde geen aandacht aan hem. Haar kont, die zich welfde door de geknielde houding, werd heel strak omsloten door haar broek van fijne witte stof, merkte Jed op, een beetje tegen zijn zin. Had ze zonden begaan die haar vergeven moesten worden? Zieke ouders? Allebei waarschijnlijk. Haar geloof leek groot. Dat geloof in God moest toch wel praktisch zijn: als je niets meer voor andere mensen kon doen - en dat was in het leven meestal het geval, of eigenlijk bijna altijd, met name wat de kanker van zijn vader betrof - had je altijd nog de mogelijkheid om
voor ze te bidden.
Hij voelde zich ongemakkelijk en ging weer naar buiten.
De nacht viel over de Rue Jeanne-d'Arc, de rode lichten van de auto's bewogen zich in slowmotion in de richting van de Boulevard Vincent-Auriol. In de verte baadde de koepel van het Panthéon in een onverklaarbaar groenig licht, zo'n beetje alsof bolvormige aliens een massale aanval op de Parijse regio wilden inzetten. Diezelfde minuut gingen er her en der in de stad ongetwijfeld mensen dood.
.
Er gebeurde niets, en de volgende dag op dezelfde tijd was hij druk in de weer met het aansteken van fantasiekaarsen en het klaarleggen van de
zalmschelpen
op zijn schraagtafel, terwijl de schaduw bezit nam van de Place des Alpes. Zijn vader had beloofd er om zes uur te zijn.
Hij belde om één over zes beneden aan. Jed deed met de intercom open en haalde op weg naar de lift een paar keer langzaam en diep adem.
Hij streek zijn wangen snel langs het ruwe gezicht van zijn vader, die roerloos midden in de ruimte bleef staan. 'Ga zitten, ga zitten...' zei hij. Zijn vader gehoorzaamde meteen, ging op het uiterste randje van een stoel zitten en wierp schuchtere blikken in het rond. Hij is hier nog nooit geweest, realiseerde Jed zich ineens, hij is nog nooit in mijn flat geweest. Hij moest hem ook vragen zijn jas uit te trekken. Zijn vader probeerde te glimlachen, zo'n beetje als iemand die wil laten zien dat hij een amputatie dapper doorstaat. Jed wilde de champagne openmaken, zijn handen trilden een beetje, bijna liet hij de fles witte wijn die hij net uit de vriezer had gehaald uit zijn handen vallen; hij baadde in het zweet. Zijn vader glimlachte nog altijd, een beetje star. Dat was nu een man die op dynamische wijze, en soms met harde hand, leiding had gegeven aan een bedrijf van een man of vijftig, die mensen had moeten ontslaan en aannemen; die had onderhandeld over contracten van tientallen, soms honderden miljoenen euro's. Maar het naderen van de dood maakt een mens bescheiden, en het leek die avond wenselijk dat alles zo goed mogelijk verliep, het leek vooral wenselijk om niemand tot last te zijn, dat was nu kennelijk zijn enige ambitie hier op aarde. Het lukte Jed om de champagne te ontkurken en hij ontspande een beetje.
'Ik heb over je succes gehoord...' zei zijn vader, terwijl hij het glas hief. 'Op je succes!'
Dat was een spoor, dacht Jed meteen, een opening voor een mogelijk gesprek, en hij begon over zijn schilderijen te praten, over het werk waar hij al een jaar of tien geleden aan was begonnen, over zijn verlangen om via de schilderkunst de verschillende radertjes te beschrijven die bijdragen tot het functioneren van een samenleving. Hij sprak er makkelijk over, bijna een uur lang, en schonk ondertussen regelmatig champagne en daarna wijn bij, terwijl ze de gerechten aten die hij de vorige dag bij de traiteur had gekocht, en wat hij daar zei, zo besefte hij de volgende dag vol verbazing, had hij nog nooit eerder aan iemand gezegd. Zijn vader luisterde aandachtig toe, stelde af en toe een vraag, hij had de verbaasde, nieuwsgierige uitdrukking van een klein kind, kortom alles verliep uitstekend tot aan de kaas, toen Jeds inspiratie ineens op raakte en zijn vader terugviel in een pijnlijke moedeloosheid, als door de zwaartekracht gegrepen. Toch was hij wat opgevrolijkt door het etentje, en eerder ongelovig zijn hoofd schuddend dan echt bedroefd liet hij zich halfluid ontvallen: 'Verdomme... Een kunstanus...'
'Weet je,' zei hij op een toon die een lichte beschonkenheid verried, 'in zekere zin ben ik blij dat je moeder er niet meer is. Zij was zo verfijnd, zo elegant... Lichamelijk verval, daar zou ze niet tegen hebben gekund.'
Jed verstijfde. Het is zover, dacht hij. Het is zover,
daar gaan we;
na al die jaren gaat hij praten. Maar zijn vader had de verandering in zijn gezichtsuitdrukking opgevangen.
'Ik ga je vanavond niet vertellen waarom je moeder zelfmoord heeft gepleegd!' scandeerde hij met luide stem, bijna woedend. 'Ik ga het je niet vertellen want ik heb er geen flauw idee van!' Hij kalmeerde bijna meteen weer, schrompelde ineen. Jed zweette. Het was misschien te heet, de verwarming was haast niet te regelen, hij was altijd bang dat het ding weer zou uitvallen, nu hij geld had zou hij vast en zeker gaan verhuizen, dat is wat mensen doen als ze geld hebben, ze proberen hun leefomgeving te verbeteren, maar verhuizen waarheen? Hij had geen speciale vastgoedwens. Hij zou blijven, de boel misschien wat opknappen, in elk geval de combiketel vervangen. Hij stond op, probeerde de knoppen van het apparaat min of meer te bedienen. Zijn vader knikkebolde, prevelde voor zich uit. Jed kwam weer naast hem zitten. Hij had zijn handen moeten vastpakken, zijn schouder moeten aanraken of iets in die trant, maar hoe? Hij had dat nog nooit gedaan. 'Een kunst-anus...' mompelde hij opnieuw, op mijmerende toon.
'Ik weet dat ze niet tevreden was met ons leven,' hernam hij, 'maar is dat voldoende reden om voor de dood te kiezen? Ik was ook niet tevreden met mijn leven, ik geef toe dat ik in mijn architectencarrière iets anders hoopte te doen dan achterlijke beach resorts voor debiele toeristen bouwen onder toezicht van volstrekt malafide projectontwikkelaars van wie de vulgariteit haast geen grenzen kende; maar je hebt je werk, je gewoonten... Waarschijnlijk hield ze niet van het leven, punt uit. Wat me het meest geschokt heeft, is wat de buurvrouw me heeft verteld, die haar vlak van tevoren was tegengekomen. Het was op de weg terug van haar boodschappen, waarschijnlijk had ze net het gif aangeschaft - we hebben trouwens nooit geweten hoe. Wat die vrouw tegen me zei was dat ze gelukkig leek, ongelofelijk enthousiast en gelukkig. Ze had precies, zei ze, de uitdrukking van iemand die zich klaarmaakt om op vakantie te gaan. Het was cyaankali, ze moet haast op slag dood zijn geweest; ik weet honderd procent zeker dat ze niet heeft geleden.'
.
Toen zweeg hij, en de stilte bleef maar duren, uiteindelijk doezelde Jed een beetje weg. Hij had een visioen van onmetelijke weidevelden, waarvan het gras zachtjes wuifde in de wind, het licht was dat van een eeuwige lente. Hij werd met een schok wakker, zijn vader zat nog altijd te knikkebollen en te mompelen, gewikkeld in een zwaar innerlijk debat. Jed aarzelde, hij had voor een dessert gezorgd: in de koelkast lagen profiteroles met chocola. Moest hij die tevoorschijn halen? Of moest hij wachten om meer over zijn moeders zelfmoord te weten te komen? Hij had aan zijn moeder in wezen amper een herinnering overgehouden. Het was waarschijnlijk vooral van belang voor zijn vader. Hij besloot toch nog even te wachten met de profiteroles.
'Ik heb nooit een andere vrouw gekend...' zei zijn vader met doffe stem. 'Echt nooit. Ik heb er niet eens naar verlangd.' Toen begon hij weer te mompelen en met zijn hoofd te knikken. Jed besloot uiteindelijk de profiteroles maar tevoorschijn te halen. Zijn vader keek er verbluft naar, als naar een volkomen nieuw voorwerp waarop niets uit zijn voorafgaande leven hem had voorbereid. Hij nam er een, liet hem ronddraaien tussen zijn vingers, keek er met even veel belangstelling naar als hij zou hebben gedaan met een hondendrol; maar ten slotte stopte hij hem in zijn mond.
Er volgden een paar minuten van stille razernij, waarin ze als dollemannen, zonder een woord te zeggen, de profiteroles een voor een uit de versierde doos van de banketbakker pakten en direct in hun mond staken. Daarna keerde de rust weer, en Jed stelde voor koffie te zetten. Zijn vader zei meteen ja.
'Ik heb zin in een sigaret...' zei hij. 'Heb je die?'
'Ik rook niet.' Jed sprong overeind. 'Maar ik kan ze wel halen. Ik ken een bar-tabac op de Place d'Italie die tot 's avonds laat open is. En bovendien...' - hij keek ongelovig op zijn horloge - 'is het nog maar acht uur.'
'Denk je dat ze ook op kerstavond open zijn?'
'Ik kan het proberen.'
Hij trok zijn jas aan. Toen hij naar buiten ging striemde een harde rukwind hem in het gezicht; sneeuwvlokken wervelden door de ijskoude lucht, het moest zo'n tien graden onder nul zijn. Op de Place d'Italie ging de bar-tabac net dicht. De baas ging mopperend weer achter zijn toog staan.
'Wat wilt u hebben?'
'Sigaretten.'
'Welk merk?'
'Weet ik niet. Goede sigaretten.'
De ander wierp hem een geërgerde blik toe. 'Dunhills! Dunhills en Gitanes! En een aansteker...!'
.
Zijn vader was niet van zijn plaats gekomen, hij zat nog altijd in elkaar gedoken op zijn stoel en reageerde niet eens toen hij de deur hoorde opengaan. Hij trok niettemin een Gitane uit het pakje en keek er nieuwsgierig naar voordat hij hem opstak. 'Ik heb al twintig jaar niet gerookt...' merkte hij op. 'Maar wat doet het er nog toe.' Hij nam een trekje, toen nog twee. 'Heftig...' zei hij. 'Lekker. In mijn jonge jaren rookte iedereen. Tijdens werkvergaderingen en discussies in cafés werd er constant gerookt. Vreemd toch hoe de dingen veranderen...'
Hij nam een slok van de cognac die zijn zoon voor hem neer had gezet en zweeg weer. In de stilte hoorde Jed de wind fluiten, steeds harder. Hij wierp een blik uit het raam: de sneeuw viel in dichte, wervelende vlagen neer, het werd een echte storm.
'Ik heb altijd architect willen worden, geloof ik...' hernam zijn vader. 'Toen ik klein was interesseerde ik me voor dieren, net als alle andere kinderen waarschijnlijk, en als ze me ernaar vroegen zei ik dat ik later dierenarts wilde worden, maar eigenlijk denk ik dat de architectuur me toen al trok. Ik herinner me dat ik op mijn tiende een nest heb proberen te bouwen voor de zwaluwen die 's zomers in de schuur kwamen. In een encyclopedie had ik informatie gevonden over de manier waarop zwaluwen hun nest bouwen, met aarde en speeksel, ik was er weken mee zoet...' Zijn stem trilde een beetje, hij viel weer stil, Jed keek hem bezorgd aan; voordat hij verder ging nam hij een grote slok cognac.