Boy 7

Read Boy 7 Online

Authors: Mirjam Mous

Tags: #roman, #Wierook22

BOOK: Boy 7
3.2Mb size Format: txt, pdf, ePub

Boy 7

Van Mirjam Mous verschenen ook:

Nee!

Doorgeschoten

Fluisterwater

Moordmeiden

Vals spel

Mirjam Mous

Boy 7

Van Holkema & Warendorf

eBook
ISBN
978 90 00 30537 7

NUR
284

© 2009 Van Holkema & Warendorf,

Uitgeverij Unieboek | Het Spectrum bv, Postbus 97, 3990
DB
Houten

www.unieboekspectrum.nl

www.mirjammous.nl

Tekst: Mirjam Mous

Ontwerp omslag: Teo van Gerwen Design, Waalre

Ontwerp binnenwerk: Ontwerpstudio Bosgra
BNO
, Baarn

Opmaak: ZetSpiegel, Best

DEEL 1:

D
E JONGEN

ZONDER
GEHEUGEN

Door vol te houden bereikte

zelfs de slak de ark van Noach

( Japanse wijsheid)

1

Zonder parachute uit een vliegtuig geduwd worden. Met een rotvaart in een auto rondscheuren, die je met geen mogelijkheid kunt besturen. In het diepe gegooid worden, terwijl je nooit zwemmen hebt geleerd. In een vreemde stad verdwalen en aan niemand de weg kunnen vragen omdat iedereen Japans spreekt.

Zo voelde het. Maar dat dan allemaal tegelijk.

Ik wist niet wie ik was, waar ik was en hoe ik op deze verlaten plek terecht was gekomen. Mijn kop deed barstens zeer, dat wist ik wel. Het was alsof iemand er met een hamer alle herinneringen uit had geslagen – en hoe hard ik het ook probeerde, ik kon ze niet meer terugvinden.

Alles was ineens volkomen onzeker, geheimtaal en niet te vertrouwen. Ik was er wel maar toch ook niet en dat gaf een behoorlijk creepy gevoel. Meer dan creepy. Eerlijk gezegd deed ik het bijna in mijn broek – een jeans met rafelige broekspijpen die me ook al niet bekend voorkwam –van angst. Ik verlangde naar een veilige plek, een bed of
desnoods een hol, waar ik in weg zou kunnen kruipen, maar er was niets beschuttends te vinden op deze uitgestrekte gele grasvlakte. Geen huis, geen boerderij, zelfs geen schuurtje. Alleen een eindeloze asfaltweg die het kale landschap doormidden spleet. De lucht erboven leek vloeibaar door de hitte. Ikzelf trouwens ook. Mijn blouse –
complete stranger
nummertje zoveel – plakte aan mijn kletsnatte rug. Er zat een scheur in de mouw en de huid eronder was geschaafd.

Had ik soms een ongeluk gehad? Was ik op mijn hoofd gevallen en door de klap mijn geheugen kwijtgeraakt?

Ik tuurde om me heen. Maar nergens zag ik een gecrashte scooter of een over de kop geslagen auto – alsof ik als Icarus met gesmolten vleugels uit de lucht was komen vallen.

Icarus, die kende ik blijkbaar wel. Ik had liever geweten hoe ik zelf heette. Als ik mijn naam eenmaal terug had, dan kwam de rest vanzelf ook…

Wacht!

Koortsachtig groef ik met mijn handen in de zakken van mijn spijkerbroek. Ik tastte mijn blouse af, voelde in het minizakje op de borst.

Leeg. Geen identiteitsbewijs, geen boodschappenbriefje, helemaal niks.

Mijn ooghoeken jeukten en mijn gedachten sloegen op hol. Dit was een grap. Zo meteen zou er een candid-cameraman uit het gras omhoogspringen en grijnzend ‘
Gotcha!
’ roepen. Of misschien was ik niet echt, bestond ik alleen in het hoofd van een of andere fantast. Of nog erger: ik was zelf gek geworden.

Ik boog mijn hoofd en duwde mijn vuisten tegen de opkomende tranen. Dit kon niet waar zijn. Ik droomde en zou dadelijk wakker worden.

Maar toen ik weer opkeek, zat ik nog steeds op dezelfde plek in de snoeihete zon. Ik besefte dat ik twee keuzes had: hier levend verbranden of hulp zoeken.

Ik koos voor het laatste.

Zodra ik probeerde op te staan, zakte ik door mijn enkel en plofte weer neer. De kloppende pijn benam me bijna de adem. Ik maakte mijn veters los en schoof mijn sok – een donkerblauwe met een 7 erop, die ook al geen bellen deed rinkelen – omlaag. De enkel was dik en gezwollen. Aangezien er geen arts in de buurt was, pakte ik hem weer in en trok de veters zo strak mogelijk aan. Hopelijk gaven de bergschoenen – nooit eerder gezien, maar ze zagen er gebruikt uit en pasten precies – genoeg steun om te kunnen lopen.

Voor de tweede keer ging ik staan, ditmaal voorzichtiger.

Ik deed een paar passen. Het voelde niet prettig, maar ik bleef tenminste overeind.

En nu? Op een lift kon je hier waarschijnlijk lang wachten. Lopen was ook geen optie, met dat rotbeen kwam ik niet ver. Had ik maar een mobieltje…

Mijn adem stokte. Boven het gele gras stak een groene molshoop uit. Een rugzak! Van mij?

Ik vergat mijn enkel en haastte me met een bonkend hart naar het onwezenlijke groene ding voordat het – ik was nergens meer zeker van – ineens zou verdwijnen.

Hebbes. Vol verwachting tilde ik de rugzak op aan het
hengsel en klemde hem tegen mijn buik. Mijn vingers trilden zo erg dat ik de sluiting bijna niet loskreeg.

Ja, een klikje! Ik hield de tas ondersteboven en liet het spullen regenen. Een flesje tolde voor mijn voeten. Water! Ik merkte ineens hoe dorstig ik was. Ongeduldig draaide ik de dop los en klokte de inhoud naar binnen. Pas toen het flesje halfleeg was, bedacht ik dat ik het beter rustig aan kon doen. Wie weet hoe lang het nog zou duren voordat…

Niet aan denken! Ik plantte het flesje naast me en veegde met de rug van mijn hand de druppels van mijn mond. Met samengeknepen ogen bekeek ik de andere schatten die de tas had uitgespuwd. Een lichtblauwe pyjama en een boxershort. Een tandenborstel en een tube tandpasta. Dingen die je meenam als je ergens ging logeren. Was ik op doorreis? Waar had ik de afgelopen nacht geslapen? Geen idee. De paniek kroop weer als een krab naar mijn keel. Ik probeerde het te negeren door me op de inhoud van mijn tas te focussen.

Een rolletje bankbiljetten – ik nam niet de moeite om ze te tellen en propte ze in mijn broekzak. De baseballcap was een lot uit de loterij; zodra ik hem op mijn gloeiende kop zette, gaf de klep mijn ogen schaduw en rust. Verder lagen er een foto van een of ander groot grijs gebouw en een bestellijst van de Pizza Hut in het gras. Volkomen nutteloos in de onbewoonde wereld.

Het was niet eerlijk. Waarom moest mij dit overkomen?

In mijn hoofd wipte een dekseltje open. Een gifgroen monster floepte naar buiten als een geest uit een fles. Het
wilde bloed zien en beuken, er was geen houden meer aan. Ik schopte tegen het gras, want er was niets of niemand anders om tegenaan te schoppen. Ik vloekte tegen de lucht, koelde mijn woede op de rugzak, stompte op de stof en…

Er zat iets hards in het voorvak!

Mijn kwaadheid verdween even abrupt als ze gekomen was.

Ik hijgde van inspanning. Het lipje sneed in mijn vinger.

Na drie keer trekken gaf de rits eindelijk mee. De rijen tanden grijnsden me toe als een opengesperde muil. Ik wurmde mijn hand naar binnen en…

Zodra ik de omtrekken van een telefoon voelde, begon ik hysterisch te lachen. Ik kon niet meer stoppen, mijn hele lijf werd slap en ik rolde schaterend door het gras.

Lang leve de moderne techniek. Ik was gered!

Dacht ik.

2

Ik klapte het mobieltje open. Nu hoefde ik alleen nog het alarmnummer te bellen en dan kwamen ze me halen. Geen idee hoe ik aan die wetenschap kwam – misschien had ik het ooit in een film gezien – maar ik wist dat de politie me via het signaal van mijn draagbare telefoon kon traceren. Over een paar uur was ik thuis, waar dat dan ook mocht zijn. Mijn ouders waren vast al ongerust. Ik stelde me ons weerzien voor, waarbij al mijn herinneringen natuurlijk meteen weer zouden terugkomen. Bellen. Ik kreeg ineens haast.

Ik hield mijn hand als een afdakje tegen de zon boven het schermpje. Toen zag ik het pas: een voicemailbericht. Iemand wilde me spreken! Mijn vader of moeder, een broer of een zus, een vriend of een kennis. Plotseling was alles mogelijk.

Ik hield het mobieltje tegen mijn oor en luisterde met ingehouden adem.

‘Wat er ook gebeurt, bel in geen geval de politie.’

Ondanks de hitte kreeg ik kippenvel. Die stem…

Voor de tweede maal luisterde ik het bericht af. Er was geen twijfel mogelijk:
HET WAS MIJN EIGEN STEM. IK HAD ZELF DE BOODSCHAP INGESPROKEN
!

Maar waarom? Had ik voorzien dat dit zou kunnen gebeuren? Dat ik hier terecht zou komen en alles vergeten zou zijn? Ik kon mezelf wel sláán. Waarom had ik mijn naam niet genoemd en alles uitgelegd? Nu zat ik hier in mijn uppie naast een verlaten weg en wist niets. Alleen dat ik de politie niet mocht waarschuwen.

Maar het waren dus wel míjn rugzak en míjn mobieltje. Het telefoonboekje!

Ik ging naar contactpersonen en wilde al gaan scrollen, maar… Het schermpje bleef grijs. Er was geen enkel nummer opgeslagen.

Mijn keel werd dik van de tranen. Ik was niemand. Onzichtbaar. Ik kon hier doodgaan zonder dat iemand het merkte.

Wat nu? Het enige wat ik nog kon verzinnen, was het voicemailbericht beantwoorden. Ergens stond een telefoon op een plek waar ik ooit was geweest en de kans was groot dat daar mensen woonden die wisten wie ik was.

Intoetsen. De telefoon ging over. Mijn voorhoofd prikte van het zweet.

‘Ja?’ vroeg een man.

‘Met…’ Hoe deed je dat als je je eigen naam niet wist? ‘Waar bent u?’

‘Alsof je dat niet weet,’ antwoordde de man geïrriteerd.

‘Je belt toch zelf hierheen?’

Op de achtergrond klonk muziek – een of andere mee-stamper, die ik niet kende – en wat dichterbij geroezemoes. Ik hoorde een vrouw ‘Nee, nee, niet zevenendertig maar achtendertig’ zeggen.

‘Iemand heeft mij gebeld.’ Ik probeerde zo rustig en overtuigend mogelijk te klinken. ‘Vanaf dit nummer.’

‘Nou, ik niet. ’ De man zweeg even. ‘Dit is een openbare telefoon. Je had geluk dat ik toevallig langsliep.’

Geen huis, geen adres, maar een openbare telefoon.

Ik kneep in de hoorn. ‘Waar staat die telefoon?’

‘Sorry, maar ik heb geen tijd voor deze onzin,’ zei de man. ‘Het is bijna drie uur en dan zijn wij aan de beurt.’

‘Wacht!’ schreeuwde ik.

Te laat. Hij had opgehangen.

Ik liet me verslagen achterovervallen. Het stugge gras prikte dwars door mijn blouse heen. Het kon me niet schelen. Niets kon me nog schelen. Ik was verloren.

Naast me ritselde de bestellijst van de Pizza Hut.

Ik mocht de politie niet bellen, maar over pizzatenten had ik niks gezegd!

Zitten. Ik plukte de bestellijst uit het gras en legde hem op mijn knieën. Thuisbezorging. Ik toetste het nummer in.

‘Pizza Hut. Met Tracy. Waarmee kan ik u van dienst zijn?’ Haar vriendelijke toon was bemoedigend.

‘Alsjeblieft niet ophangen,’ ratelde ik. ‘Ik weet dat het gek klinkt, maar ik denk dat ik een ongeluk heb gehad en nu ben ik mijn geheugen kwijt. Ik heb geen idee waar ik ben en er zijn geen huizen in de buurt, dus ik kan niemand om hulp vragen. Het enige telefoonnummer dat ik heb is
dat van jullie.’ Ik kruiste mijn vingers. Als ze nu maar niet ophing!

‘Heel rot voor je,’ zei Tracy. ‘Maar ik kan je niet helpen als ik niet weet waar je bent. Je kunt beter de politie bellen.’

‘Geen politie!’

‘Hoezo niet?’ Ze klonk niet meer zo vriendelijk als eerst. Ik hoorde de argwaan in haar stem. ‘Heb je soms iets te verbergen?’

Stel je voor dat ze gelijk had! De bankbiljetten! Misschien zat de politie achter me aan omdat ik iemand had beroofd. Mijn strot zat ineens vol scheermesjes. Ik kon van alles zijn. Een dief, of zelfs een moordenaar. Zonder dat ik het wist.

‘Geen idee, maar ik kreeg een voicemailbericht en…’ Het had geen zin. Ik kon het zelf al nauwelijks geloven. Ze zou denken dat ik paranoïde was.

Een zacht gebrom naderde uit de verte. Het duurde even voordat het tot me doordrong:
EEN AUTO
!

‘Laat maar.’ Ik drukte Tracy weg en mikte het mobieltje in mijn rugzak. De andere spullen propte ik erbovenop. Opschieten, opschieten! Ik strompelde naar de weg.

Ja, aan de horizon blikkerde iets zilverachtigs en het kwam zoetjesaan dichterbij. Ik ging midden op het asfalt staan, ter hoogte van de strepen. Ik was een tank die niks en niemand doorliet. Desnoods zou ik me voor de wielen werpen, die wagen moest stoppen!

Het motorgebrom werd luider. De auto groter. Ik zag de vage omtrekken van de chauffeur.

Als een reuzenvogel met een gewonde poot danste ik
over het asfalt, terwijl ik met mijn armen zwaaide en ‘stop, stop!’ riep.

Other books

Ámbar y Sangre by Margaret Weis
This Scarlet Cord by Joan Wolf
Shots on Goal by Rich Wallace
The Dream Runner by Kerry Schafer
Dog on the Cross by Aaron Gwyn
Confessions by Ryne Douglas Pearson