Schindlers list (42 page)

Read Schindlers list Online

Authors: Thomas Keneally

BOOK: Schindlers list
4.64Mb size Format: txt, pdf, ePub

 

36

 

Oude drinkkameraden van Oskar, onder wie Amon en Bosch, hadden hem soms als het slachtoffer van een joods virus beschouwd. Dat was geen beeldspraak. Ze geloofden het bijna letterlijk en namen het de lijder niet kwalijk. Ze hadden het wel vaker met goede mensen zien gebeuren. Een bepaald hersengebied raakte in een ban die half bacterieel, half magisch was. Als hun zou zijn gevraagd of die ban besmettelijk was, zouden ze hebben gezegd: Ja, zeer. Ze zouden het geval van
Oberleutnant
Süssmuth als een voorbeeld van duidelijke besmetting hebben beschouwd. Want Oskar en Süssmuth beraamden in de winter 1944-45 plannen om nog drieduizend vrouwen in groepen van drie- tot vijfhonderd per keer uit Auschwitz kleine kampen in Moravië in te krijgen. Oskar zorgde voor de beïnvloeding, de verkooppraatjes, het smeren van handen voor die operaties. Süssmuth deed het administratieve werk. In de textielfabrieken van Moravië was een tekort aan arbeidskrachten, en niet alle eigenaren verafschuwden de joodse aanwezigheid zo hevig als Hoffman. Ten minste vijf Duitse fabrikanten in Moravië - in Freudenthal en Jagerndorf, in Liebau, Grulich en Trautenau - namen die lichtingen vrouwen op en zorgden voor een kamp op het terrein. Zo'n kamp was nooit een paradijs, en de SS mocht een dominantere rol bij het beheer ervan spelen dan Liepold ooit kon hopen te vervullen. Oskar zou later zeggen dat die vrouwen in de kleine kampen 'onder een draaglijke behandeling' leefden. Maar juist de kleinheid der textielkampen hielp hen in leven houden, want de SS-garnizoenen bestonden er uit oudere, tragere, minder fanatieke mannen. Men moest er vlektyfus vermijden en honger als een gewicht onder de ribben dragen. Maar de meeste van die kleine, bijna landelijke inrichtingen zouden ontkomen aan de uitroeiingsbevelen die de grotere kampen in het voorjaar zouden bereiken. Maar was Süssmuth door de joodse sepsis aangetast, Oskar werd erdoor verteerd. Via Süssmuth had Oskar nog dertig metaalarbeiders aangevraagd. Het is waar dat hij helemaal niet meer in produktie was geïnteresseerd. Maar met zijn nuchtere kant zag hij wel in dat hij, wilde hij het bestaan van zijn bedrijf voor Afdeling D ooit geldigheid kunnen verlenen, een groter aantal vakbekwame arbeiders nodig had. Wanneer je naar andere gebeurtenissen van die waanzinnige winter kijkt, zie je echter dat Oskar die dertig man extra niet wilde hebben omdat ze aan draaibanken en machines gewend waren, maar omdat ze gewoon dertig man extra waren. Het is niet overdreven om te zeggen dat hij hen begeerde met iets van de absolute passie die het zichtbare, vlammende hart van de Jezus aan Emilies wand kenmerkte. Omdat in dit verhaal is geprobeerd een heiligverklaring van de Herr Direktor te vermijden, moet het idee dat de zinnelijke Oskar iemand zou zijn die zielen begeerde bewezen worden. Een van die dertig metaalarbeiders, een man genaamd Mosje Henigman, heeft een openbaar verslag van hun onwaarschijnlijke verlossing achtergelaten. Even na Kerstmis werden tienduizend gevangenen uit de steengroeven van Auschwitz 111 - van vestigingen als de Weschel-Union-wapenfabriek van Krupp en van de Deutsche Erd-und Steinwerke, van het synthetische-benzinebedrijf van Farben en de onderneming waar vliegtuigen werden ontmanteld - in colonne naar Gross-Rosen weggevoerd. Misschien geloofde een of andere plannenmaker dat ze, eenmaal in Neder-Silezië aangekomen, over de fabriekskampen in dat gebied zouden worden verspreid. Als dat het plan was, ontging dat in elk geval de SS-officieren en -manschappen die met de gevangenen meeliepen. Het hield ook geen rekening met de moordende koude van de ongenadige jaarwisseling, en er werd niet naar gevraagd hoe de colonne te eten zou krijgen. De kreupelen, de hoestenden werden er bij het begin van iedere etappe uitgehaald en geëxecuteerd. Van de tienduizend, zegt Henigman, waren er na tien dagen nog maar twaalfhonderd in leven. Meer naar het noorden hadden de Russen van Konjev ten zuiden van Warschau de oversteek over de Weichsel gemaakt en alle wegen op de noordwestelijke route van de colonne in bezit genomen. De gereduceerde groep werd daarom in een SS-kampement ergens bij Opole gestopt. De commandant ervan liet vragen aan de gevangenen stellen en lijsten van de geschoolde arbeiders maken. Maar iedere dag gingen de vermoeiende selecties door en werden de afgekeurden doodgeschoten. Iemand wiens naam werd geroepen wist nooit wat hem wachtte: een stuk brood of een kogel. Toen Henigmans naam werd geroepen, werd hij echter met dertig anderen in een spoorwagon gezet en onder de hoede van een SS'er en een Kapo naar het zuiden gereden. 'We kregen eten voor de tocht mee,' herinnert Henigman zich. 'Iets ongekends.' Henigman sprak later over de verrukkelijke onwerkelijkheid van de aankomst in Brinnlitz. 'We konden niet geloven dat er nog een kamp was waar mannen en vrouwen bij elkaar werkten, waar niet werd geslagen, waar geen Kapo was.' Zijn reactie vertoont een lichte overdrijving, want er was wel degelijk een scheiding in Brinnlitz. Ook deelde Oskars blonde SS-vriendin weleens een mep uit, en toen een jongen op een keer een aardappel uit de keuken had gestolen en bij Liepold was aangegeven, liet de commandant hem de hele dag op een kruk op de binnenplaats staan, met de aardappel in zijn open mond geklemd, terwijl het speeksel langs zijn kin naar beneden liep en de tekst
'Ik ben een aardappeldief!'
om zijn hals hing. Maar voor Henigman waren dat soort dingen de moeite van het vermelden niet waard. 'Hoe kun je,' vraagt hij, 'de overgang van hel naar paradijs beschrijven?' Toen hij Oskar tegenkwam kreeg hij te horen dat hij op krachten moest komen. Zegt u het de opzichters maar wanneer u klaar bent om te werken, zei de Herr Direktor. En Henigman had, geconfronteerd met deze vreemde omkering van beleid, niet zomaar het gevoel dat hij naar een rustige weide was gekomen, maar dat hij door de spiegel was gestapt.. Aangezien dertig blikslagers maar een fractie van de tienduizend waren, moet nogmaals worden gezegd dat Oskar maar een kleine reddingsgod was. Maar als een echte beschermgeest redde hij Goldberg net zo goed als Helen Hirsch, en probeerde hij dokter Leon Gross net zo goed te redden als Olek Rosner. Volgens datzelfde ongemotiveerde gelijkheidsprincipe ging hij een kostbare transactie met de Gestapo in het district Moravië aan. We weten dat het contract werd gesloten, maar hoe duur het was weten we niet. Dat het een vermogen heeft gekost staat wel vast. Een gevangene genaamd Benjamin Wrozlawski werd een van degenen om wie het bij deze transactie ging. Wrozlawski was een voormalige bewoner van het werkkamp in Gleiwitz. Anders dan het kamp van Henigman lag Gleiwitz niet in de regio Auschwitz, maar het lag er dicht genoeg in de buurt om een der nevenkampen van Auschwitz te zijn. Omstreeks 12 januari, toen Konjev en Zjoekov hun offensief begonnen, liepen het vreselijke rijk van Höss en alle nabije satellieten ervan gevaar onmiddellijk te worden ingenomen. De gevangenen uit Gleiwitz werden in Ostbahn-wagons gezet en naar Fernwald getransporteerd. Op de een of andere manier wisten Wrozlawski en een vriend genaamd Roman Wilner uit de trein te springen. Een geliefde ontsnappingsweg was via losgemaakte ventilatieluiken in de daken der wagons. Maar gevangenen die zo probeerden te vluchten werden vaak door op de daken geposteerde wachten doodgeschoten. Wilner raakte bij die ontsnappingspoging gewond, maar was wel in staat verder te trekken, en hij en zijn vriend Wrozlawski vluchtten via de hooggelegen, rustige plaatsen van het Moravische grensgebied. Ze werden ten slotte in een van die dorpen gearresteerd en naar de Gestapoburelen in Troppau gebracht. Zodra ze aangekomen en gefouilleerd en in een cel gestopt waren, kwam een der heren van de Gestapo binnenlopen en zei tegen hen dat er niets ergs zou gebeuren. Ze hadden geen reden om hem te geloven. De officier zei verder dat hij Wilner ondanks zijn verwonding niet naar een ziekenhuis zou overbrengen, omdat hij gewoon opgehaald en het systeem weer ingevoerd zou worden. Wrozlawski en Wilner zaten bijna twee weken lang opgesloten. Er moest contact met Oskar opgenomen en een prijs overeengekomen worden. In de tussentijd sprak de officier steeds tegen hen alsof ze in beschermende hechtenis zaten, en de gevangenen bleven die gedachte absurd vinden. Toen de deur werd geopend en ze alle twee naar buiten werden gebracht, namen ze aan dat ze zo dadelijk gefusilleerd zouden worden. Maar in plaats daarvan nam een SS'er hen mee naar het station en escorteerde hen per trein naar het zuidoosten, richting Brno. Voor hen allebei had de aankomst in Brinnlitz datzelfde onwezenlijke, heerlijke en beangstigende als Henigman eerder had ervaren. Wilner kwam op de ziekenafdeling te liggen onder de hoede van de doktoren Handier, Lewkowicz, Hilfstein en Biberstein. Wrozlawski werd in een soort herstellingsgebied gelegd dat - om zeer bijzondere redenen, die aanstonds zullen worden uitgelegd - in een hoek van de fabriek beneden was ingericht. De Herr Direktor bezocht hen en vroeg hoe ze zich voelden. Die absurde vraag joeg Wrozlawski schrik aan, evenals de omgeving. Hij was bang, zoals hij jaren later zou zeggen, 'dat de weg van de ziekeninrichting naar executie zou voeren, zoals in andere kampen het geval was'. Hij kreeg de voedzame pap van Brinnlitz te eten en sprak Schindler vaak. Maar hij verkeerde, zoals hij erkent, nog steeds in verwarring en vond het fenomeen Brinnlitz moeilijk te vatten. Door de regeling tussen Oskar en de provinciale Gestapo werden elf ontsnapten aan de samengepakte kampbevolking toegevoegd. Stuk voor stuk waren ze uit een colonne weggelopen of van een veewagon afgesprongen. In hun stinkende streepkledij hadden ze geprobeerd op vrije voeten te blijven. Wettelijk gezien hadden ze allemaal moeten worden doodgeschoten.

 

In 1963 heeft dokter Steinberg uit Tel Aviv nog een voorbeeld van Oskars wilde, aanstekelijke, onvoorwaardelijke gulheid vermeld. Steinberg was arts in een klein werkkamp in de Sudeten. Naarmate de Russen Silezië verder in handen kregen lukte het de Gauleiter in Liberec steeds minder om werkkampen uit zijn gezonde provincie Moravië te weren. Het kamp waarin Steinberg gevangen zat was een van de vele nieuwe die verspreid te midden van de bergen lagen. Het was een Luftwaffe-kamp, waar men zich bezighield met de fabricage van een niet nader omschreven vliegtuigonderdeel. Er woonden vierhonderd gevangenen. Het eten was er slecht, zei Steinberg, en de werkbelasting verschrikkelijk. Afgaande op een gerucht over het kamp Brinnlitz had Steinberg het klaargespeeld een pas te krijgen en een bedrijfsvrachtauto te lenen om Oskar op te zoeken. Hij beschreef hem de wanhopige omstandigheden in het Luftwaffe-kamp. Hij zegt dat Oskar er heel luchthartig in toestemde hem een deel van de voorraden van Brinnlitz toe te wijzen. De belangrijkste vraag die Oskar bezighield was: op wat voor gronden kon Steinberg geregeld naar Brinnlitz komen om voorraden op te halen? Er werd afgesproken dat hij een excuus zou gebruiken dat erop neerkwam dat hij regelmatig medische hulp van de doktoren in het kamphospitaal kreeg. Tweemaal per week, zegt Steinberg, bracht hij sindsdien een bezoek aan Brinnlitz en nam hoeveelheden brood, griesmeel, aardappelen en sigaretten mee naar zijn eigen kamp terug. Als Schindler op de dag dat Steinberg inlaadde bij het magazijn was, draaide hij zich om en liep hij weg. Steinberg doet geen precieze opgave van kilo's voedsel, maar geeft wel als zijn medische opinie dat er, als de voorraden van Brinnlitz niet voorhanden waren geweest, tegen de lente minstens vijftig gevangenen in het Luftwaffe-kamp zouden zijn gestorven. Afgezien van het loskopen van de vrouwen uit Auschwitz was de allerverbluffendste redding echter die van de mensen van Golleschau. Golleschau was een steengroeve met een cementbedrijf binnen Auschwitz 111 zelf, thuisbasis van de Deutsche Erd- und Steinwerke van de SS. Zoals bij de dertig metaalarbeiders al is gebleken, werden in de hele maand januari 1945 de gevreesde feodale domeinen van Auschwitz opgeheven, en halverwege de maand werden honderdtwintig steendelvers van Golleschau in twee veewagons gezet. Hun reis zou zo bitter zijn als alle andere, maar beter eindigen dan de meeste. Het verdient vermelding dat, net als de mannen van Golleschau, bijna alle andere mensen in de regio Auschwitz die maand verhuisden. Dolek Horowitz werd naar Mauthausen gedeporteerd. De jonge Richard werd echter met andere kleine kinderen achtergehouden. De Russen zouden hem later die maand in een door de SS verlaten Auschwitz aantreffen en zeer juist beweren dat hij en de anderen voor medische experimenten waren vastgehouden. Henry Rosner en de negenjarige Olek (kennelijk niet meer nodig geacht voor de laboratoria) werden in colonne ongeveer vijfenveertig kilometer van Auschwitz vandaan gevoerd, en degenen die achterop raakten werden doodgeschoten. In Sosnowitz werden ze in wagons gestouwd. Als bijzondere vriendelijkheid liet een SS-bewaker die de kinderen moest afzonderen Olek en Henry dezelfde wagon ingaan. Het was er zo vol dat iedereen moest staan, maar toen er mannen van koude en dorst stierven, hing een heer die Henry als 'een goocheme jood' beschreef hen in hun dekens aan paardenhaken bij het dak. Op die manier was er meer vloerruimte voor de levenden. Henry kwam op het idee om Olek voor zijn gemak net zo aan de paardenhaken te laten schommelen. Niet alleen verlichtte dat de tocht voor de jongen, ook riep hij, wanneer de trein op stations en rangeersporen stopte, de Duitsers bij de rails steeds op om sneeuwballen naar de gaasroosters te gooien. De sneeuw spatte dan uiteen en besproeide het inwendige van de wagon met vocht, en de mannen streden om een paar ijskristallen. De trein deed er zeven dagen over om in Dachau te komen, en de helft van degenen in de wagon van de Rosners stierf. Toen de trein ten slotte aankwam en de deur werd geopend, viel er een lijk naar buiten, en daarna Olek, die in de sneeuw overeind krabbelde, een ijspegel van het onderstel brak en er als een razende aan begon te likken. Zo werd er in januari 1945 in Europa gereisd. De gevangenen van de steengroeve van Golleschau verging het nog slechter. Uit de vrachtbrief voor hun twee goederenwagons, die in de archieven van Jad Was jem wordt bewaard, blijkt dat ze meer dan tien dagen zonder eten en met de deuren dichtgevroren hebben gereisd. R., een jongen van zestien, herinnert zich dat ze ijs van de wanden schraapten om hun dorst te lessen. Zelfs in Birkenau werden ze niet uitgeladen. Het moordproces verkeerde in zijn laatste furieuze dagen. Het had geen tijd voor hen. Ze werden op rangeersporen achtergelaten, weer aan locomotieven vastgekoppeld, vijfenzeventig kilometer versleept en weer losgemaakt. Ze werden naar de poorten van kampen gerangeerd waarvan de commandanten hen weigerden om de duidelijke reden dat ze inmiddels geen industriële waarde meer hadden en omdat de voorzieningen - bedden en rantsoenen -hoe dan ook overal aan hun limiet waren. In de kleine uurtjes van een morgen aan het einde van januari werden ze losgekoppeld en op het spoorwegemplacement van Zwittau achtergelaten. Oskar zegt dat een vriend van hem vanaf het depot opbelde met de mededeling dat er gekras en geroep van mensen vanuit de wagons klonk. De smeekbeden werden in vele talen geuit, want de opgesloten mannen waren volgens het connossement Slowenen, Polen, Tsjechen, Duitsers, Fransen, Hongaren, Nederlanders en Serviërs. De vriend die opbelde was hoogstwaarschijnlijk Oskars zwager. Oskar zei tegen hem dat hij de twee wagons het zijspoor naar Brinnlitz op moest rijden. Het was een ochtend van gruwelijke koude - min dertig graden Celsius, zegt Stern. Zelfs de accurate Biberstein zegt dat het minstens twintig graden onder nul was. Poldek Pfefferberg werd uit zijn bed geroepen, haalde zijn lasgereedschap op en ging naar het besneeuwde zijspoor om de deuren, die als ijzer zo stevig zaten vastgevroren, open te snijden. Ook hij hoorde het onaardse geweeklaag binnenin. Het is moeilijk te beschrijven wat ze zagen toen de deuren ten slotte werden geopend. In beide wagons lag midden op de vloer een piramide van bevroren lijken met krankzinnig verwrongen ledematen. De honderd of meer die nog leefden stonken ontzaglijk, waren zwart verdroogd door de kou, zagen eruit als skeletten. Niet een van hen zou meer dan vierendertig kilo blijken te wegen. Oskar was niet bij het zijspoor. Hij was in de fabriek, waar een warme hoek van de werkvloer voor het transport van Golleschau in gereedheid werd gebracht. De laatste van Hoffmans afgedankte machines werd door gevangenen ontmanteld en naar de garages vervoerd. Er werd stro binnengebracht en op de grond gestrooid. Schindler was al naar buiten gegaan om Liepold in zijn kantoor te spreken. De Untersturmführer wilde de mannen van Golleschau niet opnemen; daarin leek hij op alle andere commandanten die ze de afgelopen paar weken waren tegengekomen. Liepold merkte scherpzinnig op dat niemand kon beweren dat déze mensen munitie-arbeiders waren. Dat gaf Oskar toe, maar hij garandeerde ze in de boeken te zullen opnemen en dus voor ieder van hen zes Reichsmark per dag te betalen. 'Ik kan ze na hun herstel gebruiken,' zei Oskar. Liepold onderkende twee aspecten aan de zaak. Ten eerste dat Oskar onstuitbaar was. Ten tweede dat Hassebroeck best eens ingenomen zou kunnen zijn met een toename van de omvang van Brinnlitz en van de betaalde arbeidslonen. Liepold zou hen snel in de boeken laten registreren en de inschrijvingen laten antedateren, zodat Oskar al op het moment dat de mannen van Golleschau door de fabriekspoort naar binnen werden gedragen voor hen betaalde. In de werkplaats werden ze in dekens gewikkeld en op het stro neergelegd. Emilie kwam haar appartement uit, gevolgd door twee gevangenen die een enorme emmer pap sjouwden. De doktoren merkten de bevriezingen en de behoefte aan bevriezingszalf op. Dokter Biberstein deelde Oskar mee dat de mensen van Golleschau vitaminen nodig zouden hebben, hoewel hij ervan overtuigd was dat die in Moravië nergens te krijgen waren. Intussen werden de zestien bevroren lijken in een loods gelegd. Rabbijn Levartov begreep toen hij ze bekeek dat met hun van kou verbogen ledematen een orthodoxe begrafenis, waarbij het breken van beenderen niet was toegestaan, moeilijk zou zijn. De zaak zou echter, wist Levartov, met de commandant besproken moeten worden. Liepold had in zijn dossier een aantal directieven van Afdeling D waarin er bij het SS-personeel met klem op werd aangedrongen de doden door verbranding op te ruimen. In de waterverwarmingsruimten waren perfecte voorzieningen aanwezig, industriële ovens die een lichaam haast konden verdampen. Toch had Schindler tot nu toe tweemaal geweigerd toestemming te geven om de doden te verbranden. De eerste maal was geweest toen Janka Feigenbaum op de ziekenafdeling van Brinnlitz stierf. Liepold had direct bevel gegeven haar lichaam te verassen. Oskar vernam via Stern dat de Feigenbaums en Levartov dat afschuwelijk vonden, en zijn verzet tegen het idee werd misschien ook nog gevoed door het katholieke restje in zijn eigen ziel. In die jaren was de katholieke Kerk sterk tegen crematie gekant. Behalve dat hij Liepold het gebruik van de oven ontzegde, gaf Oskar ook nog opdracht aan de timmerlui om een doodkist te maken, zorgde zelf voor een paard en wagen en liet Levartov en de familie onder bewaking naar buiten rijden om het meisje in het bos te begraven. Vader en zoon Feigenbaum hadden achter de wagen gelopen en de stappen vanaf de poort geteld om wanneer de oorlog voorbij was Janka's lichaam terug te kunnen halen. Volgens getuigen was Liepold woedend om een dergelijke tegemoetkomendheid ten opzichte van de gevangenen. Sommige mensen uit Brinnlitz merken er zelfs bij op dat Oskar tegenover Levartov en de Feigenbaums een veeleisender fijnzinnigheid en wellevendheid ten toon kon spreiden dan hij meestal bij Emilie wist op te brengen. De tweede keer dat Liepold de ovens wilde laten gebruiken was toen de oude mevrouw Hofstatter stierf. Oskar gaf op verzoek van Stern opdracht voor het maken van nog een doodkist en liet een metalen plaatje met geboorte- en sterfdatum van mevrouw Hofstatter erop in de doodkist opnemen. Levartov en een
minjan,
het quorum van tien mannen die over de doden
kaddisj
zeggen, mochten het kamp verlaten en de begrafenis bijwonen. Stern zegt dat het om mevrouw Hofstatter was dat Oskar in de katholieke parochie van Deutsch-Bielau, een naburig dorp, een joodse begraafplaats vestigde. Volgens hem ging Oskar op de zondag dat
mevrouw
Hofstatter stierf naar de parochiekerk en deed de pastoor een voorstel. Een snel bijeengeroepen parochieraad stemde erin toe hem een klein stukje land even voorbij de katholieke begraafplaats te
verkopen.
Niets is zekerder dan dat enkele raadsleden zich ertegen hebben verzet, want het was een tijd waarin de bepalingen van het
kerkelijk
recht over wie wel en wie niet in gewijde grond mocht worden begraven eng werden geïnterpreteerd. Andere gevangenen van enig gezag zeggen echter dat het joodse begraafplaatsje door Oskar is gekocht in de tijd dat de Golleschauwagons met hun tol van verwrongen doden aankwamen. In een later verslag impliceert Oskar dat het de Golleschau-doden waren die hem ertoe hebben gebracht het land te kopen. Eén verhaal wil dat, toen de pastoor op het voor het begraven van zelfmoordenaars gereserveerde gebied aan de andere kant van de kerkmuur wees en opperde dat de mensen van Golleschau daar wel begraven konden worden, Oskar antwoordde dat dit geen zelfmoordenaars waren. Dit waren slachtoffers van een grote moord. Het sterven van de Golleschau-mensen en dat van mevrouw Hofstatter moet hoe dan ook kort na elkaar hebben plaatsgehad; in beide gevallen werd op de unieke joodse begraafplaats van Deutsch-Bielau het volledige begrafenisritueel uitgevoerd. Uit de manier waarop alle Brinnlitz-gevangenen erover spraken blijkt dat die teraardebestelling een enorme morele kracht binnen het kamp heeft uitgeoefend. De verwrongen lijken die uit de goederenwagons waren geladen hadden minder dan menselijk geleken. Bij de aanblik ervan werd je bang voor je eigen hachelijke menselijkheid. Het onmenselijke ding was niet meer te voeden, te wassen, te verwarmen. De enige manier om het - en jezelf weer tot menselijkheid te herstellen was door middel van een ritueel. Levartovs riten en het verheven, eenstemmige kaddisj-gezang bezaten daarom voor de Brinnlitz-gevangenen een veel grotere plechtigheid dan zulke ceremoniën in de betrekkelijke rust van het vooroorlogse Krakau ooit konden hebben gehad. Om de joodse begraafplaats op orde te houden voor eventuele toekomstige sterfgevallen gebruikte Oskar een ss-Unterscharführer van middelbare leeftijd en betaalde hem er loon voor.

Other books

Over My Head (Wildlings) by de Lint, Charles
Nameless: The Darkness Comes by Mercedes M. Yardley
Paris Rose by Douglas, Dawn
The Cat That Went to Homecoming by Julie Otzelberger
The Book of Levi by Clark, Mark
Journal From Ellipsia: A Novel by Hortense Calisher
Lyre by Helen Harper
Their Master's Pleasure by B. A. Bradbury
My Sergei by Ekaterina Gordeeva, E. M. Swift