Schindlers list (15 page)

Read Schindlers list Online

Authors: Thomas Keneally

BOOK: Schindlers list
12.47Mb size Format: txt, pdf, ePub

 

14

 

Van verschillende kanten - van de politieman Toffel en van de dronken Bosch van Ostfaser, het textielbedrijf van de SS - bereikten Oskar Schindler geruchten dat 'de werkwijzen in het getto' (wat dat ook mocht betekenen) straffer werden. De ss bracht een aantal geharde Sonderkommandos vanuit Lublin, waar ze al degelijk werk op het gebied van rassenzuivering hadden verricht, naar Krakau. Toffel had Oskar aangeraden om, als hij niet wilde dat zijn produktie werd onderbroken, tot na de eerste sabbat van juni een aantal veldbedden voor zijn nachtploeg neer te zetten. Dus richtte Oskar in de kantoren en boven in de munitieafdeling slaapruimten in. Sommigen van de nachtploeg wilden er graag slapen. Anderen hadden een vrouw, kinderen, ouders die in het getto op hen wachtten. Bovendien hadden ze de Blauschein, de heilige blauwe plakstrook, op hun Kennkarte. Op 3 juni kwam Abraham Bankier, Oskars bedrijfsleider, niet op de Lipowastraat opdagen. Schindler zat nog thuis aan de Straszewskiegostraat koffie te drinken toen hij door een van zijn secretaresses werd opgebeld. Ze had Bankier in een colonne het getto uit gevoerd zien worden, zonder zelfs bij Optima te stoppen, rechtstreeks op weg naar het depot Prokocim. Er waren ook andere arbeiders van Emalia bij de groep geweest. Reich was erbij geweest, Leser... wel twaalf. Oskar gaf telefonisch opdracht zijn auto uit de garage te brengen. Hij reed de rivier over en de Lwówska af naar Prokocim. Daar liet hij zijn pas aan de wachters bij het hek zien. Het depot-emplacement stond vol met slierten veewagons, het station zelf was gevuld met de ontbeerlijke gettoburgers, in nette rijen opgesteld, nog steeds overtuigd en misschien wel terecht - van de waarde van passief en ordelijk reageren. Het was de eerste keer dat Oskar mensen en veewagons zo naast elkaar had zien staan, en hij vond het schokkender dan erover te horen; hij bleef er even van aan de rand van het perron stilstaan. Toen zag hij een juwelier die hij kende. Bankier gezien? vroeg hij. 'Die is al in een van de wagons, Herr Schindler,' zei de juwelier. 'Waar brengen ze jullie heen?' vroeg Oskar de man. 'We gaan naar een werkkamp, zeggen ze. Bij Lublin. Waarschijnlijk niet erger dan...' De man wuifde met een hand naar het verre Krakau. Schindler haalde een pakje sigaretten uit zijn zak, vond nog een paar briefjes van tien zloty en gaf het pakje en de briefjes aan de juwelier, die hem bedankte. Ze hadden ditmaal zonder iets mee te nemen hun huizen moeten verlaten. Er was gezegd dat de bagage zou worden opgestuurd. Eind vorig jaar had Schindler in het SS-bulletin voor budget en bouw gezien dat er offertes werden gevraagd voor de bouw van enkele crematoria in een kamp ten zuidoosten van Lublin. Belzec. Schindler bekeek de juwelier eens. Drie- of vierenzestig. Een beetje mager; had van de winter waarschijnlijk longontsteking gehad. Versleten krijtstreeppak, te warm voor deze dag. En in de heldere, schrandere ogen een vermogen om eindig lijden te dragen. Zelfs in de zomer van 1942 was het niet mogelijk te gissen naar het verband tussen een man als deze en die ovens van enorme afmetingen. Waren ze van plan epidemieën onder de gevangenen te laten uitbreken? Ging dat de methode worden? Vanaf de locomotief liep Schindler langs de rij van meer dan twintig veewagons, ondertussen Bankiers naam roepend naar de gezichten die vanuit het open traliewerk hoog boven in de latten der wagons op hem neergluurden. Het was een geluk voor Abraham dat Oskar zich niet afvroeg waarom het Bankiers naam was die hij riep, dat hij niet bleef staan om zich te bedenken dat de naam van Bankier evenveel waard was als alle andere namen die in het rollend materieel van de Ostbahn waren geladen. Een existentialist zou misschien overweldigd zijn geweest door de aantallen op Prokocim, uit het veld geslagen door het beroep dat alle namen en stemmen gelijkelijk op hem deden. Maar Schindler was een filosofische onschuld. Hij kende de mensen die hij kende. Hij kende de naam van Bankier. '
Bankier! Bankier!'
riep hij voortdurend. Hij werd onderschept door een jonge SS-Oberscharführer, een deskundig spoorwegtransporteur uit Lublin. Hij vroeg naar Schindlers pas. In de linkerhand van de man zag Oskar een enorme lijst - bladzijden vol namen. Mijn arbeiders, zei Schindler. Onmisbare industriearbeiders. Mijn bedrijfsleider. Het is waanzin. Ik heb bestellingen van de Rüstungsin-spektion, en jullie nemen hier de arbeiders mee die ik nodig heb om ze uit te voeren. U kunt ze niet terugkrijgen, zei de jongeman. Ze staan op de lijst... Uit ervaring wist de SS-onderofficier dat iedereen die daarop stond hetzelfde lot was beschoren. Oskar liet zijn stem dalen tot dat harde gemompel, het gebrom van een redelijke man met goede connecties die nog niet zijn zwaarste geschut in stelling ging brengen. Wist de Herr Oberscharführer wel hoeveel tijd het zou kosten om de deskundigen op te leiden om die op de lijst te vervangen? In mijn bedrijf, de Deutsche Emailwaren-fabrik, heb ik een munitieafdeling die onder de speciale bescherming van mijn naamgenoot generaal Schindler staat. Niet alleen zouden de kameraden van de Oberscharführer aan het Russische front door de onderbreking in de produktie worden getroffen, ook zou het bureau van de Rüstungsinspektion om uitleg vragen. De jongeman schudde zijn hoofd - hij was alleen maar een geplaagde doorvoerfunctionaris. 'Dat soort verhaaltjes heb ik vaker gehoord, meneer,' zei hij. Maar toch was hij bezorgd. Oskar merkte het en bleef, half over hem heen gebogen, zachtjes en enigszins dreigend tegen hem praten. 'Ik heb niet de bevoegdheid om die lijst ter discussie te stellen,' zei Oskar. 'Waar is uw meerdere?' De jongeman knikte naar een ss-officier, een dertiger met een frons boven zijn bril. 'Mag ik uw naam, Herr Untersturmführer?' vroeg Oskar hem en trok al een aantekenboekje uit de zak van zijn jasje. De officier verklaarde iets over de heiligheid van de lijst. Die was voor deze man de veilige, rationele en enige basis voor deze hele jodenverwerking en treinenoperatie. Maar Schindler werd nu vinniger. Dat van die lijst had hij nu wel gehoord, zei hij. Wat hij had gevraagd was hoe de Untersturmführer heette. Hij was van plan zich direct tot Oberführer Schemer en generaal Schindler van de Rüstungsinspektion te wenden. 'Schindler?' vroeg de officier. Voor het eerst bekeek hij Oskar eens nauwkeurig. De man was gekleed als een magnaat, droeg het juiste insigne, had generaals in de familie. 'Ik geloof dat ik u wel kan garanderen, Herr Untersturmführer,' zei Schindler met zijn gemoedelijke bromstem, 'dat u binnen een week in het zuiden van Rusland zit.' Met de onderofficier voor hen uit liepen Herr Schindler en de officier naast elkaar tussen de rijen gevangenen en de volgeladen veewagons door. De locomotief stond al te stomen, terwijl de machinist, in afwachting van het vertreksein, uit zijn cabine leunend de trein afzag. De officier riep naar functionarissen van de Ostbahn die ze op het perron passeerden dat ze nog even moesten wachten. Ten slotte kwamen ze bij een der achterste wagons. Daarin bevonden zich bij Bankier twaalf arbeiders; ze waren allemaal tegelijk ingestapt, alsof ze een gezamenlijke bevrijding verwachtten. De deur werd opengemaakt, en ze sprongen naar beneden - Bankier, en Frankel van het kantoor, Leser en de anderen van de fabriek. Ze waren terughoudend, omdat ze niemand wilden laten merken hoe blij ze waren dat de reis hun werd bespaard. Degenen die in de wagon achterbleven begonnen vrolijk te kletsen, alsof ze het goed hadden getroffen dat ze met zoveel extra ruimte konden reizen, terwijl de officier met nadrukkelijke pennenstreken de arbeiders van Emalia een voor een van de lijst schrapte en Oskar vroeg de bladzijden te paraferen. Toen Schindler de officier bedankte en zich omdraaide om achter zijn arbeiders aan te vertrekken, hield de man hem aan de elleboog van zijn jasje terug. 'Meneer,' zei hij, 'het maakt ons niets uit, begrijpt u. Het kan ons niets schelen of het deze dertien of dertien anderen zijn.' De officier, die fronsend had gekeken toen Oskar hem voor het eerst zag, leek nu rustig, alsof hij de grondgedachte van de situatie had ontdekt. Denk je dat je dozijn blikslagertjes belangrijk zijn? We vervangen ze door een dozijn andere blikslagertjes, en a! je sentimentaliteit om deze is voor niets geweest. 'Het is lastig met de lijst, meer niet,' legde de officier uit. De gezette kleine Bankier gaf toe dat de hele groep had verzuimd bij de oude Poolse Spaarbank een Blauschein af te halen. Schindler, ineens korzelig, zei dat ze dat dan alsnog moesten doen. Maar wat zijn norsheid verhulde was ontsteltenis over die drommen mensen op Prokocim die, omdat ze geen blauwe plakstrook hadden, op het nieuwe en definitieve symbool van hun status, de veewagon, stonden te wachten, om met een zware locomotief over hun horizon te worden getrokken. Nu, wisten ze door die veewagons, zijn we allemaal beesten bij elkaar.

 

15

 

Van de gezichten van zijn eigen arbeiders kon Oskar iets aflezen van de kwellingen van het getto. Want een mens had daar geen tijd om op adem te komen, geen ruimte om zich te nestelen, zijn gewoonten aan te houden of familierituelen in te stellen. Velen namen hun toevlucht tot en putten een soort troost uit het verdenken van iedereen - van de mensen in dezelfde kamer zo goed als van de OD'er op straat. Maar ja, zelfs de mensen met het gezondste verstand wisten niet zeker wie ze konden vertrouwen. 'Iedere bewoner,' schreef een jonge kunstschilder, genaamd Josef Bau, over een huis in het getto, 'heeft zijn eigen wereld van geheimen en mysteries.' Kinderen hielden ineens op met praten bij een gekraak in het trappenhuis. Volwassenen ontwaakten uit dromen over verbanning en bezitsberoving en ontdekten dat ze verbannen en van hun bezit beroofd in een volle kamer in Podgórze lagen. Zo vonden de gebeurtenissen in hun dromen, zelfs de smaak van angst in dromen, hun vervolg in de angsten van de dag. In hun kamer, op straat, in de fabriek werden ze met vreselijke geruchten bestookt. Spira had nog een lijst, en die was twee of drie keer zo lang als de vorige. Alle kinderen zouden naar Tarnów gaan om doodgeschoten, naar Stutthof om verdronken, naar Breslau om geïndoctrineerd uitgeroeid, geopereerd te worden. Heb je een niet meer zo jonge vader of moeder? Ze brengen iedereen boven de vijftig naar de zoutmijnen van Wieliczka. Om te werken? Nee. Om ze stevig op te sluiten in ongebruikte kamers. Al deze geruchten, waarvan vele Oskar ter ore kwamen, berustten op een menselijk instinct om het kwade te voorkomen door het uit te spreken - om de schikgodinnen voor te zijn door hun te laten zien dat je even fantasierijk kon zijn als zij. Maar die juni nam al het ergste van wat ze droomden en rondfluisterden concrete vorm aan, en werd het onvoorstelbaarste gerucht een feit. Ten zuiden van het getto, voorbij de Rekawkastraat, verhief zich een heuvelachtig parklandschap. Er zat een bepaalde intimiteit - als die op middeleeuwse schilderijen van belegeringen - aan de manier waarop je over de zuidelijke muur van het getto heen kon kijken. Wanneer je te paard over de heuveltoppen reed, werd de plattegrond van het getto zichtbaar en kon je tijdens het rijden zien wat er in de straten beneden gebeurde. Schindler had deze voordelige omstandigheid opgemerkt toen hij hier in de lente met Ingrid had paardgereden. Nu besloot hij, geschrokken van wat hij op het depot van Prokocim had gezien, nogmaals te gaan rijden. De ochtend na de redding van Bankier huurde hij paarden bij de stal in het Bednarskiegopark. Ze waren onberispelijk uitgedost, hij en Ingrid, in lange rijjas, rijbroek en prachtige laarzen. Twee blonde Sudetenduitsers hoog boven de verstoorde mierenhoop van het getto. Ze reden door het bos omhoog en galoppeerden even over open weiden. Vanuit hun zadel zagen ze nu de Wegierskastraat, massa's mensen om de hoek van het ziekenhuis en, dichterbij, een SS-ploeg met honden die huizen binnenging, gezinnen die de straat op stroomden en ondanks de warmte jassen aantrokken, in de verwachting lang weg te zullen blijven. Ingrid en Oskar hielden in de schaduw van bomen hun paarden in en namen dit tafereel in ogenschouw, er gaandeweg verfijningen in opmerkend. OD'ers met wapenstokken werkten samen met de
SS.
Sommige van deze joodse politiemannen leken enthousiast, want binnen een paar minuten kijken vanaf de heuvel zag Oskar drie onwillige vrouwen over de schouders geslagen worden. Eerst was er een naïeve boosheid in hem. De SS gebruikte joden om joden af te ranselen. In de loop van de dag zou echter duidelijk worden dat sommige OD'ers mensen sloegen om hen voor erger te behoeden. En er was trouwens een nieuwe regel voor de
OD
: als je een gezin niet op straat bracht, was je eigen gezin verloren. Schindler merkte ook dat zich in de Wegierskastraat voortdurend twee rijen vormden. De ene was stabiel, maar van de andere werden terwijl hij aangroeide regelmatig gedeelten de hoek om, de Józefins -ka op en uit het gezicht gevoerd. Het was voor Schindler en Ingrid niet moeilijk dit verzamelen en afvoeren te interpreteren, want ze waren, door dennen omgeven en boven het getto verheven, maar twee of drie korte huizenblokken van de Aktion verwijderd. Gezinnen werden uit de woningen gedreven en met geweld in twee rijen gescheiden, zonder dat op familierelaties werd gelet. Opgroeiende dochters met de juiste papieren gingen naar de statische rij, vanwaar ze naar hun moeders van middelbare leeftijd in de andere riepen. Een nachtploegarbeider, nog kribbig van de verstoorde slaap, werd naar de ene rij verwezen, zijn vrouw en kind naar de andere. Midden op straat discussieerde de jonge man met een OD'er. De man zei: Aan me reet met die Blauschein! Ik wil met Eva en het kind mee.

Er kwam een gewapende SS'er tussenbeide. Naast de onbestemde massa der
Ghettomenschen
zag zo'n wezen er in zijn pas geperste zomeruniform prachtig doorvoed en fris uit. En vanaf de heuvel was de olie op het automatische pistool in zijn hand te zien. De SS'er gaf de jood een oorvijg en praatte hard en bars tegen hem. Schindler was ervan overtuigd dat er, hoewel hij het niet kon horen, iets werd gezegd dat hij eerder had gehoord, op het station van Prokocim. Mij maakt het niets uit. Als je met je joodse tyfushoer mee wilt, ga dan maar! De man werd van de ene rij naar de andere gebracht. Schindler zag hem er langzaam langs lopen om zijn vrouw te omhelzen, en onder dekking van deze daad van huwelijkstrouw sloop een andere vrouw weer naar binnen en werd niet door het SS-Sonderkommando gezien. Oskar en Ingrid keerden hun paarden, staken een verlaten laan over en reden na enkele meters een kalksteenplateautje op vanwaar je rechtstreeks de Krakusa in keek. Dichterbij was het in deze straat niet zo koortsachtig druk als in de Wegierska. Een rij vrouwen en kinderen, niet zo'n lange, werd in de richting van de Piwnastraat weggevoerd. Er liep een bewaker voorop, een andere slenterde erachteraan. De rij had iets onevenwichtigs: er waren veel meer kinderen dan de paar vrouwen erin zelf hadden kunnen baren. Achter in de rij liep treuzelend een kleuter, jongen of meisje, die een vuurrood jasje en mutsje droeg. De reden waarom het kind Schindlers belangstelling trok was dat het iets betoogde, net zoals de ruziënde ploegarbeider op de Wegierska had gedaan. Het betoog had natuurlijk iets met een passie voor rood te maken. Schindler raadpleegde Ingrid. Het was beslist een meisje, zei Ingrid. Meisjes raakten geobsedeerd door een kleur, vooral door zo een. Terwijl ze toekeken stak de Waffen-SS'er achter aan de colonne nu en dan zijn hand uit om de zwalkende koers van deze vuurrode hobbel te corrigeren. Hij deed het niet ruw - hij had wel een oudere broer kunnen zijn. Zouden zijn officieren hem hebben gevraagd iets te doen om de sentimentele bezorgdheid van toekijkende burgers te verminderen, hij had het niet beter kunnen doen. Dus werd de morele ongerustheid van de twee ruiters in het Bednarskiegopark irrationeel genoeg even minder. Maar de troost was van korte duur. Want achter de vertrekkende colonne vrouwen en kinderen, die de vuurrode kleuter als een slingerende punt afsloot, werkten SS-ploegen met honden aan weerskanten van de straat naar het noorden toe. Ze gingen als razenden door de stinkende woonverdiepingen; een koffer vloog, als symptoom van hun onstuimige haast, uit een raam op de tweede etage en sprong open op de stoep. En, voor de honden uit rennend, kwamen de mannen en vrouwen en kinderen die zich op zolders, in kleine kamertjes of kasten zonder laden hadden verborgen, degenen die aan de eerste zoekgolf waren ontkomen, hijgend en gillend uit angst voor de dobermannpinschers, elkaar verdringend de straat op. Alles leek versneld, voor de toeschouwers moeilijk te volgen. Degenen die naar buiten waren gekomen werden op de stoep doodgeschoten waar ze stonden; door de inslag van de kogels vlogen ze over de goten heen en gutste hun bloed de afvoerkanalen in. Een moeder en een jongetje, misschien acht, misschien net tien, hadden zich onder een vensterbank aan de westzijde van de Krakusastraat teruggetrokken. Schindler voelde een ondraaglijke vrees voor hen, een angst in zijn eigen bloed die de klem van zijn dijen op het zadel verslapte, waardoor hij van het paard dreigde te vallen. Hij keek naar Ingrid en zag haar handen om de teugels gebald. Hij hoorde haar naast zich smeken en uitroepen slaken. Zijn ogen richtten zich naar de Krakusa, op het vuurrode kind. Ze deden het een half blok van haar vandaan; ze hadden niet gewacht tot haar colonne in de Józefinska en uit het gezicht was verdwenen. Schindler zou niet direct hebben kunnen zeggen waarom dat de moorden op de stoep erger maakte. Maar het bewees hoe dan ook, op een manier die niemand kon ontgaan, dat het hun menens was. Terwijl het rode kind in haar colonne stopte en zich omdraaide om te kijken, schoten ze de vrouw in de nek en zette een van hen, toen de jongen jankend langs de muur omlaaggleed, met kracht een laars op zijn hoofd neer, als om het stil te houden, plaatste de loop tegen zijn nek - de aanbevolen SS-houding - en vuurde. Oskar zocht het kleine rode meisje weer op. Ze was blijven staan en had zich omgedraaid en de laars zien neerkomen. Er was al een bredere kloof tussen haar en de op een na achterste van de colonne ontstaan. Weer corrigeerde de SS-bewaker haar koers broederlijk, en duwde haar zachtjes terug in de rij. Het ontging Schindler waarom hij haar er niet met zijn geweerkolf van langs gaf, want aan de andere kant van de Krakusastraat was de genade immers al afgeschaft. Ten slotte gleed Schindler van zijn paard, struikelde en zat ineens op zijn knieën een dennenstam te omarmen. De aandrang om zijn voortreffelijke ontbijt uit te braken moest worden onderdrukt, voelde hij, omdat hij vermoedde dat die aandrang betekende dat zijn slimme lichaam alleen maar bezig was ruimte te maken om de gruwelen van de Krakusastraat te kunnen verwerken. Hun gebrek aan schaamte, als mannen die uit vrouwen waren geboren en brieven naar huis moesten schrijven (Wat zetten ze daarin?), was nog niet het ergste aspect van wat hij had gezien. Hij wist dat ze geen schaamte hadden, omdat de bewaker achter aan de colonne geen behoefte had gevoeld te verhinderen dat het rode kind die dingen zag. Maar het allerergste was dat ze, als ze zich niet schaamden, officiële goedkeuring hadden. Niemand kon zich meer beschermd voelen door het idee van de Duitse cultuur, noch door de uitspraken van leiders, gedaan om te voorkomen dat anonieme mensen hun tuin uit stapten, hun kantoorraam uit keken en de realiteiten op de stoep zagen. Oskar had op de Krakusastraat een uiting van zijn regering gezien die niet als een tijdelijke dwaling kon worden afgedaan. De SS'ers voerden daar, geloofde Oskar, de bevelen van de leider uit, want anders had hun collega achter de colonne een kind niet laten toekijken. Later op de dag, na het nuttigen van een portie cognac, begreep Oskar de zaak het duidelijkst. Ze lieten getuigen toe, getuigen als de rode kleuter, omdat ze geloofden dat die ook allemaal zouden omkomen.

Other books

Dead on Cue by Deryn Lake
Hollywood Husbands by Jackie Collins
Cost of Life by Joshua Corin
The Western Wizard by Mickey Zucker Reichert