Mensen van buiten die met de dienst te maken hadden, waren vertrouwd met het ritueel: eerst het paspoort afgeven aan een van de bewakers in de hal, dan onder begeleiding door de poortjes, om daarna
met de lift naar de gewenste verdieping te worden gebracht. Elke verdieping had zijn eigen gangen met links en rechts werkkamers waarvan alle deuren gesloten waren en voorzien van bordjes waaruit hoegenaamd niet viel af te leiden wie daarbinnen werkten.
Mossad-agent Moshe Goldberg herinnerde zich zijn bezoek. ‘Ik werd een vergaderkamer binnengeleid met een geweldig uitzicht op de Theems. Op de tafel sandwiches, koffie en frisdrank. Een man in een donker, driedelig pak begroette me hartelijk en verdween. Even later ging er een zijdeur open en verscheen dame Eliza. We schudden elkaar de hand, waarna ze me voorging naar de tafel en mij fêteerde als een gastvrouw van een plattelandshotel. Toen we tegenover elkaar in een leunstoel hadden plaatsgenomen, vroeg ze hoe de zaken in Israël erbij stonden en prees ze onze intensieve landbouw. Ik wist dat ze zelf een boerderij had, waar ze kippen en alpaca’s uit Zuid-Amerika hield. Plotseling ging de knop om en was ze een en al zakelijkheid.’
Bezoekers stonden regelmatig versteld van het interieur van Thames House. Een één meter tachtig hoog beeld van het
MI
5-wapen, kosten 25.000 pond, domineert de ontvangsthal en is al net zo’n trots statement als het
CIA
-embleem in de lobby van het hoofdkwartier in Langley. Vlak naast de sculptuur stond een modern kunstwerk dat volgens de geruchten ooit in de Tate Gallery had gestaan. Veel toeristen die op weg waren naar de Tate waren in hun jacht naar kunst abusievelijk Thames House binnengegaan, waarna
MI
5 genoodzaakt was om op de eigen website – tevergeefs – te vermelden dat bezoekers niet welkom waren.
Martin McGuinness, een van de leiders van Sinn Fein, de politieke arm van de
IRA
, was op een dag het gebouw binnengeslenterd in de veronderstelling dat dit het hoofdkwartier van de Labour Party was. De
IRA
-bomaanslagen in Engeland waren op dat moment op hun hevigst, en na zijn naam en functie te hebben vermeld, liet hij weten op zoek te zijn naar zijn ‘contact’. Er brak bijna paniek uit, totdat een hogere functionaris uit een van de liften verscheen, de heer McGuinness beleefd uitgeleide deed en hem de weg wees naar het goede adres, iets verderop aan Millbank. Toch heerste in Thames House nog wekenlang het vermoeden dat McGuinness op verkenningstocht was geweest.
Meer dan vijfhonderd miljoen pond was er uitgetrokken om een hoofdkwartier te bouwen dat kon wedijveren met de grandeur van het gebouw van
MI
6. Zo was het personeelsrestaurant à raison van bijna tweehonderd pond per vierkante meter van nieuw tapijt voorzien, en
had men de vloer van de squashbaan in het souterrain moeten vervangen nadat de eerste bij de verkeerde temperatuur was gelegd en was gaan kromtrekken. Er was ook een fitnessruimte, plus een parkeerterrein voor achthonderd auto’s. Verder waren er een Italiaanse piazza en twee ruim gesorteerde bars. Het interieur was voornamelijk helderwit en lichtgrijs van kleur, afgewisseld met matglazen ramen. In de besloten eetkamers op de vijfde verdieping ontvingen de directeur-generaal en het hogere kader belangrijke gasten. Elk vertrek was opgesmukt met de mooiste diepglanzende walnoothouten lambriseringen waarin de handgemaakte tafels en stoelen werden weerspiegeld, evenals het donkerblauwe tapijt.
Beneden in de kelderverdieping bevond zich het archief, vanwaar uit dossiers door hypermoderne, elektrisch aangedreven monorailtransportkarretjes naar alle acht verdiepingen werden gebracht. In 2007 bevatte dit archief meer dan 750.000 dossiers, waarvan sommige daterend van het jaar van oprichting 1909. Daarvan handelden er 45.000 over regeringsbeleid, 50.000 over onderwerpen van A tot Z, en 85.000 over personen of groepen die een ‘beschermingsadvies’ hadden gekregen, onder wie de koninklijke familie, ministers en de aartsbisschop van Canterbury. Meer dan een half miljoen dossiers behelsden personen die gedurende de afgelopen honderd jaar ooit onderwerp van een onderzoek waren geweest. Velen daarvan waren al lange tijd overleden, maar hun dossiers waren nog altijd niet gesloten. De helft van al het materiaal was op microfilm gezet en gelabeld ‘voor specifieke onderzoeksdoeleinden’, een categorie waar alleen
MI
5-personeel toegang toe had. Persoonsdossiers waren vaalgeel. In 2007 bevatten deze meer dan twintigduizend namen. Blauwe dossiers bevatten informatie over alle binnenlandse politieke organisaties en islamitische groeperingen. De Y-dossiers, bewaard in afgesloten kistjes, bevatten uiterst geheime informatie over spionnen en overlopers en vereisten de paraaf van de directeur-generaal om te kunnen worden geopend.
Miljoenen ponden waren uitgegeven aan de informatietechnologie, waarvan een deel speciaal voor
MI
5 ontworpen. Eén zo’n systeem,
PROMIS
, was bedacht door het gespecialiseerde softwarebedrijf
INSLAW
in Washington en speciaal voor
MI
5 ontworpen om verdachte personen snel op te kunnen sporen. Met dit programma konden de miljoenen geheime documenten in het archief snel worden geraadpleegd. Maar alle informatietechnologie ten spijt kon
MI
5 niets uitrichten tegen de dreiging van Al-Qaida, die zich in al zijn sinistere hevigheid
met de bomaanslagen in Londen van juli 2005 had gemanifesteerd.
Daags na de aanslagen voerde Eliza Manningham-Buller met haar gehele staf overleg in Thames House. ‘Waar we al voor vreesden, is dan toch gebeurd. Het ging alleen nog om het tijdstip. Gezien de enorme omvang van waar we nu voor staan, kunnen we ons niet op alles tegelijk richten. We kunnen niet altijd de juiste keuzes maken en beseffen dat we, als we niet in staat blijken een tweede gruweldaad te voorkomen, op weinig sympathie kunnen rekenen. Hoewel we nieuwe technieken zullen ontwikkelen, en nieuwe bronnen en contacten zullen aanboren, zal er nog veel ondoorzichtigheid blijven bestaan en zal de radicalisering doorgaan. De dreiging van Al-Qaida in het Verenigd Koninkrijk, Europa en de rest van de wereld is ernstig, neemt toe en zal, denk ik, nog een generatie lang standhouden.’
Twee jaar later zou haar hartenkreet worden opgevat als een erkenning dat
MI
5, als belangrijkste beschermer van het koninkrijk, nog nooit zo ernstig had gefaald.
Op een dag in april 2007 verkeerden in Thames House allerlei operaties in verschillende stadia.
Het hoofd antiterreur had deze ochtend deels doorgebracht met het bestuderen van de laatste rapportage van een team
MI
5-agenten, de Watchers (de Uitkijk), die in de noordelijk gelegen stad Bradford surveilleerden. Hun aanwezigheid aldaar vormde wederom een indicatie van de toenemende dreiging van het islamitisch terrorisme waarvan de propagandisten vanuit het Midden-Oosten, Pakistan en Afghanistan naar Engeland waren gekomen. Veel van hen hadden in de jaren tachtig in Afghanistan tegen de Sovjets gevochten. Jonge Britse moslims waren in de ban geraakt van hun oorlogsverhalen. De meesten van hen kwamen uit gewone, hardwerkende gezinnen, met ouders die ervoor zorgden dat hun kinderen trouw naar de moskee gingen en op school goede cijfers haalden. Maar met de komst van de Afghaanse veteranen, vergezeld door radicale imams, waren deze gemeenschappen diepgaand veranderd. Osama Bin Laden was nu een held onder de jeugd en een steeds groter deel daarvan radicaliseerde al snel, vooral toen het dankzij donaties van islamitische liefdadigheidsinstellingen mogelijk werd om naar Pakistan en vandaaruit naar de Noordwestelijke Grensprovincie te reizen waar Al-Qaida zijn hoofdkwartier had.
Honderden jongelingen keerden terug in de rotsvaste overtuiging
dat zij het vuur van de islam naar Groot-Brittannië moesten brengen. Ze woonden het vrijdaggebed bij waarbij radicale imams hun preken lieten inspireren door het
International Islamic Front for Jihad Against Jews and Crusaders,
het internationale front voor de heilige oorlog tegen Joden en kruisvaarders dat Osama Bin Laden in 1998 had opgericht. De tirades van de imams klonken al even warrig als de nog luidere respons die ze opriepen. Aan de vooravond van 11 september werden deze imams zelfs nog uitgesprokener in hun steun aan het terrorisme. Na weer eens een moskee te hebben bezocht keerde de
MI
5-agent terug naar zijn kantoor en stuurde een memo naar Scotland Yards Special Branch, in de hoop dat men daar over iemand beschikte die begreep wat er allemaal werd gepredikt. Maar net als
MI
5 was ook de Branch vooral geobsedeerd door de
IRA
. Fundamentalistische imams konden ongestoord doorgaan met het radicaliseren van jonge moslims. Al snel had elke moskee in Groot-Brittannië een collectebus voor islamitische doelen in Kasjmir, Tsjetsjenië en Palestina, en weerklonk uit de kelen van de gelovigen de eeuwenoude roep om een jihad, een heilige oorlog.
En die klonk het luidst uit de monden van twee erkende voormannen van islamitische militanten in Groot-Brittannië: Abu Hamza (die in 2008 nog een celstraf van zeven jaar uitzat wegens het aanzetten tot terrorisme) en sjeik Omar Bakri, de in Syrië geboren geestelijke die de extremistische al-Muhajiroun-organisatie steunde en in 1985 vanwege zijn standpunten uit Saoedi-Arabië was verbannen. Nadat hij had beweerd ‘een politiek vluchteling’ te zijn, had het ministerie van Buitenlandse Zaken hem asiel verleend. Terwijl Abu Hamza de onbetwiste demagoog van de Finsbury Park-moskee was, zocht Bakri de straat op en bezocht de moslimwijken om jonge strijders te werven. In een mum van tijd, zo pochte hij, had hij meer dan zevenhonderd vrijwilligers geworven die zich bij Osama Bin Laden wilden aansluiten om zo een wereldomvattend kalifaat tot stand te brengen. Daarnaast begon Bakri fatwa’s, religieuze vonnissen, bekend te maken waarin hij dreigde met de dood van eenieder die met de inlichtingendiensten samenwerkte. Nog steeds kwam
MI
5 niet in actie. Een memo omschreef Bakri als ‘een onbeduidende schreeuwlelijk’. Nog geen twee jaar later werd hij dan eindelijk gedeporteerd, waarna hij vanuit zijn schuilplaats in Beiroet via het internet een uitputtingsoorlog propageerde.
Al lang daarvoor had Hamza’s Finsbury Park-moskee, in het Londense Regent’s Park, veel moslims geworven en aan zich weten te binden.
Zacarias Moussaoui, de ‘twintigste kaper’ die aan de vooravond van de aanslagen van 11 september 2001 in Amerika werd gearresteerd, had hier gebeden, net als Richard Reid, de ‘schoenbomman’, en Ahmed Ressam, die in december 1999 werd gearresteerd toen hij materiaal waarmee bommen konden worden gemaakt vanuit Canada naar de
VS
probeerde te smokkelen om tijdens de millenniumviering de luchthaven van Los Angeles op te blazen. De aanslagen van 11 september hadden Amerika en de gehele inlichtingenwereld verlamd, maar had ook bij
MI
5 een alarmbel doen afgaan. Manningham-Buller had haar eigen staf dringend verzocht te onderzoeken of hun bronnen binnen de moslimgemeenschap aanwijzingen hadden dat de gebeurtenissen in Amerika een voorbode waren van een soortgelijke aanslag in Londen.
De cruciale vraag die ze meerdere malen herhaalde, luidde: zou dit ook in Londen kunnen gebeuren? Zou deze slachting in de hoofdstad kunnen worden herhaald, met als doel de belangrijkste symbolen van de Britse hegemonie, de wereldwijde macht op financieel en handelsgebied te vernietigen, en de aanval in te zetten op de zekerheden en principes die ook na de verbrokkeling van het Britse rijk stand hadden gehouden?
‘Het was tijd voor een inhaalrace,’ herinnerde voormalig
MI
5-anti-terreurofficier Annie Machon zich tegenover de auteur. Hoewel: de veiligheidsdienst trof bij enkele ‘inhaalmethoden’ ook burgerrechtengroeperingen op zijn pad. In augustus 2002 had minister van Binnenlandse Zaken David Blunkett een uniek openbaar excuus afgegeven aan de Britse moslims over de ‘informatievergaring door
MI
5 binnen moslimgemeenschappen.’ Amnesty International protesteerde tegen ‘ernstige schendingen van de rechten van Britse gevangenen in Guantánamo Bay.’ In Thames House werd de kritiek genegeerd. Het antwoord zou zich aandienen op 7 juli 2005, toen moslims van Britse afkomst in hartje Londen zelfmoordaanslagen pleegden, met als resultaat 52 doden en zevenhonderd gewonden, van wie velen ernstig.
Twee jaar later, op die dag in april 2007, had het Watchers-team van
MI
5 reeds vastgesteld dat de mannen die door hen waren geschaduwd, ook al regelmatige bezoekers van de Finsbury Park-moskee waren geweest vóór hun verhuizing naar Bradford. Onder hen bevonden zich Pakistanen, Tunesiërs, Marokkanen en Algerijnen, allemaal verenigd in hun haat jegens het Westen. Na een gebedsbijeenkomst in een van de moskeeën waarvan de minaretten de skyline van de stad
inmiddels mede vormgaven, hielden ze weer eens een van hun regelmatige bijeenkomsten in een op het oog piepkleine woning. De groep bestond onder meer uit twee halal slagers, een man die met zijn neef een taxibedrijf had, en een boekhandelaar die in islamitische geschriften en pamfletten handelde. Juist zijn nering had de aandacht van
MI
5 getrokken.
Een van de vele informanten die de Britse veiligheidsdienst sinds de aanslagen in Londen in dienst had genomen, was door zijn zaakofficier verzocht enkele van de meest radicale boeken en cd’s aan te schaffen die er te koop waren. Wat deze officier ontdekte, die na een spoedcursus zowel vloeiend Arabisch als Urdu sprak, was genoeg om zijn chef te alarmeren. Dit materiaal was niet alleen opruiend, maar was nog maar recentelijk in Groot-Brittannië binnengekomen, bijna zeker binnengesmokkeld door een van de Britse jihadisten die regelmatig tussen Bradford en Islamabad pendelden. Met normale Britse paspoorten konden ze zo het land in en uit. De douanebeambten op luchthaven Heathrow bezaten niet de talenkennis om de boekjes te lezen en te begrijpen, en de cd’s waren verpakt als muziek-cd’s die bij elke Pakistaanse marktkraam te koop waren. De boodschap van de haat zat verborgen tussen de liedjes. Een goede Pakistaanse technicus kon de woorden in een mum van de cd verwijderen en deze naar een schone cd kopiëren. De teksten, die door de officier in kwestie waren vertaald en samen met de boekjes aan zijn chef waren doorgestuurd, beschreven hoe cyanidegas kon worden gemaakt om winkelcentra mee te bestoken.